Chapter 1 Flashcards
(112 cards)
1
Q
University college
A
Hogeschool
2
Q
To commute
A
Pendelen
3
Q
A commuter
A
Een pendelaar
4
Q
To be engaged
A
Betrokken zijn
5
Q
Quiet quitting
A
De werknemers leveren de minimale inspanning die nodig is en ze zijn psychologisch niet verbonden met hun werkgever.
6
Q
Loud quitting
A
Deze werknemers ondernemen acties die de organisatie rechtstreeks schaden, ondermijnen de doelstellingen en verzetten zich tegen de leiders.
7
Q
To decline
A
Afnemen
8
Q
Coworkers
A
Medewerkers
9
Q
To adress
A
aankaarten
10
Q
rewarding
A
belonend
11
Q
to take ownership
A
verantwoordelijkheid nemen
12
Q
a performance
A
een prestatie
13
Q
to undercut
A
onderbieden
14
Q
1 trillion
A
1 biljoen
15
Q
GDP
A
BBP
16
Q
performance-related remuneration
A
prestatie gerichte verloning
17
Q
decision-making
A
besluitvorming
18
Q
colleagues
A
collega’s
19
Q
working hours
A
werkuren
20
Q
a scavenger hunt
A
een zoektocht
21
Q
to fire
A
ontslaan
22
Q
incentive
A
motivatie
23
Q
a membership
A
een lidmaatschap
24
Q
a subscription
A
een abbonement
25
a pay rise (UK) /a pay raise (US)
loonsverhoging
26
praise
lof
27
a superior
een meerdere
28
to work flexitime
Flexibele werktijden
29
tenured employment
vast dienstverband
30
fringe benefits / perks
extralegale voordelen
31
to resign
zelf ontslag nemen
32
to make redunant
to fire for economic reasons
33
subordinate
ondergeschikte
34
competitive
concurrerend
35
to compete
concurreren
36
a competition, a rival
een concurrent
37
repetitive
herhalend
38
job security
arbeidszekerheid
39
to display
uitstallen
40
a trade union
een vakbond
41
grondstoffen
raw material
42
final product
final product
43
recognition
waardering
44
to fill the shelves
de rekken vullen
45
ecological
ecologisch
46
environment-friendly
milieuvriendelijk
47
sustainable
duurzaam
48
economical
zuinig
49
mining
mijnbouw
50
a miner
een mijnwerker
51
responsibility
verantwoordelijkheid
52
a corporate culture
een bedrijfscultuur
53
a salary
een loon
54
a till, a register
een kassa
55
agriculture
landbouw
56
harassment
intimidatie, pesterijen
57
unschooled
ongeschoold
58
work conditions
arbeidsomstandigheden
59
a chain store
een keten
60
to ensure
verzekeren, garanderen
61
an employer
een werkgever
62
tertiary sector
tertiaire sector
63
posing a challenge
een uitdaging vormend
64
a product line
een collectie
65
to hoard, to stock up
een voorraad inslaan
66
an assembly line worker
een lopendebandarbeider
67
labour relations
arbeidsverhoudingen
68
cattle breeding
veeteelt
69
income
money that you receive from work, investments, etc. It can be earned income (wages or salary) or unearned income (money received from dividends, interest, royalties…)
70
salary
money paid monthly, normally to professional people and office workers
71
wage
money paid hourly, normally to manual workers
72
fees
a payment to a doctor, a lawyer, etc. for professional services
73
an expense account
een onkostenrekening
74
shareholders
aandeelhouder
75
to acquire
verwerven
76
barristers
advocaten
77
a bank account
een bankrekening
78
a commission
een commissie
79
a share-award scheme
een aandelenbeloningssysteem
80
medical insurance
ziekteverzekering
81
overtime
overwerk
82
a low-interest loan
een lening met lage rente
83
a fuel card
een tankkaard
84
a factory worker
een fabrieksarbeider
85
a sales representative
een verkoopvertegenwoordiger
86
a senior manager
een hogere manager
87
an executive secretary
een uitvoerende secretaresse
88
leave
verlop
89
maternity leave
moederschapsverlof
90
paternity leave
vaderschapsverlof
91
paternal leave
ouderschapsverlof
92
sick leave
ziekteverlof
93
sabbatical leave
een verlofperiode van een langere tijd waarbij een werknemer een tijdelijke pauze inlast in zijn of haar loopbaan
94
vacation
vakantie
95
holiday
feestdag
96
a bank holiday
een officiële feestdag waarop banken, scholen en veel bedrijven een dag gesloten zijn
97
a public holiday
een feestdag voor het hele land
98
a retirement
een pensioen
99
a current account
een zichtrekening
100
a savings account
een spaarrekening
101
to withdraw money
geld afhalen
102
to deposit money
geld overschrijven
103
overdrawing money / being in the red
overdisponeren / in het rood staan
104
a bank balance
een banksaldo
105
an ATM
een geldautomaat
106
a standing order
een doorlopende opdracht
107
a cash withdrawal
een geldafhaling
108
a deposit
een storting
109
a transfer position / overdraft
een overdispositie / debetstand
110
a bank statement
een bankafschrift
111
a debit card
een debetkaart
112
a direct debit
een domiciliëring
