extra woorden Flashcards
(40 cards)
1
Q
to persue
A
streven naar, achtervolgen
2
Q
to thrive
A
gedijen
3
Q
to skyrocket
A
zeer sterk stijgen
4
Q
to plummet
A
zeer sterk dalen
5
Q
to address
A
aanhalen
6
Q
to be on the dole
A
op de dop staan
7
Q
a labourer
A
een arbeider
8
Q
a civel servant, a public officer
A
een ambtenaar
9
Q
GDP
A
BBP
10
Q
a currency
A
een geldeenheid
11
Q
to sack, to axe (informal)
A
ontslaan
12
Q
to dismiss, to discharge (formal)
A
ontslaan
13
Q
to lay off
A
technische werkloosheid door te weinig werk
14
Q
a redunancy
A
een overtolligheid
15
Q
a lorry driver
A
een vrachtwagenchauffeur
16
Q
a lorry
A
een vrachtwagen
17
Q
a deposit account
A
een spaarrekening
18
Q
to remit
A
internationaal geld overschrijven
19
Q
a remittance
A
een internationale overschrijving
20
Q
a standing order
A
een doorlopende opdracht
21
Q
to owe
A
verschuldigd zijn
22
Q
peak hour
A
spitsuur
23
Q
to be on piece work
A
aan stukwerk doen
24
Q
to assess
A
schatten
25
to enquire
onderzoeken
26
the cargo
de lading
27
to showcase
tentoonstellen
28
a broker
een makelaar
29
liabilities
passiva
30
a one-person business
een eenmanszaak
31
to contribute
bijdragen
32
restricted
beperkt
33
to operate
bedienen
34
to consult
raadplegen
35
possessions
bezittingen
36
to expand
uitbreiden
37
a subsidiary
een dochteronderneming
38
components
onderdelen
39
to conduct
uitvoeren
40
a foreman
een ploegbaas
