Chapter 2 Flashcards
(97 cards)
1
Q
the address
A
het adres
2
Q
the car
A
de auto
3
Q
to accompany
A
begeleiden (bechelajden)
4
Q
quite
A
best wel
5
Q
to move
A
bewegen (ik beweeg)
6
Q
blue
A
blauw
7
Q
to stay
A
blijven (blajfen)
8
Q
the book
A
het boek
9
Q
to do grocery shopping
A
doen boodschappen
10
Q
the neighbour
A
de buurman
11
Q
to thank
A
danken
12
Q
to dance
A
dansen
13
Q
the dancing lesson
A
de dansles
14
Q
the door
A
de deur
15
Q
to drink
A
drinken
16
Q
the egg
A
het ei
17
Q
terribly / very / extremely
A
erg
18
Q
to eat
A
eten
19
Q
to cycle
A
fietsen
20
Q
the movie
A
de film
21
Q
soon
A
gauw
22
Q
the luck / happiness
A
het geluk
23
Q
the guitar
A
de gitaar
24
Q
to like to do, please
A
graag
25
hi
ha
26
the hobby
de hobby
27
to love
houden van
28
the house number
her huisnummber
29
every
ieder
30
everybody
iedereen (íderén)
31
to jog
joggen
32
the postcard
de kaart
33
the time
de keer
34
the kitchen
de keuken
35
the colour
de kleur
36
the coffee
de koffie
37
to cook
koken
38
to cost
kosten
39
the cold
de kou
40
the age
de leeftijd
41
nice/good/tasty
lekker
42
to join
meegaan
43
most of the time
meestal
44
beautiful
mooi
45
tomorrow
morgen
46
the music
de muziek
47
the mouse
de muis
48
after
na
49
the nose
de neus
50
nothing
niets
51
never
nooit
52
the number
het nummer
53
us
ons
54
to play the piano
pianospelen
55
the postal code
de postcode
56
to travel
reizen
57
to run
rennen
58
to skype
skypen
59
to play
spelen
60
the price
het tarief
61
to play tennis
tennissen
62
to stay at home
thuisblijven (taušblajfe)
63
the time
de tijd
64
this evening, tonight
vanavond
65
this afternoon
vanmiddag
66
a lot, much
veel
67
to find
vinden
68
the fish
de vis (fis)
69
to fish
vissen
70
to play soccer
voetballen
71
to play volleyball
volleyballen
72
awful
vreselijk
73
free
vrij
74
the woman
de vrouw
75
to walk / to hike
wandelen
76
what
wat
77
the weekend
het weekend
78
to feel like
zin hebben
79
to swim
zwemmen
80
students
de cursisten
81
the table
tafel
82
father
vater
83
mother
moeder (mudr)
84
zus
sister
85
son
zoon
86
daughter
dochter
87
unckle
oom
88
aunt
tante
89
nephew, cousin
neef
90
niece, cousin (girl)
nicht
91
grandpa
opa
92
grandma
oma
93
brother in law
zwager (zváchr)
94
sister in law
schoonzus (schónzus)
95
broer
brother
96
grandson
kleinzoon
97
granddaughter
kleindochter
