Chapter 4 Flashcards
(99 cards)
1
Q
To get dressed
A
aankleden zich
2
Q
To put on
A
Aantrekken
3
Q
To make an appointment
A
Afspreken
4
Q
To wash the dishes
A
Afwassen
5
Q
The evening
A
De avond
6
Q
In the evening
A
‘s avonds
7
Q
The bed
A
Het bed
8
Q
To begin
A
Beginnen
9
Q
At
A
Bij
10
Q
Sandwich/slice of bread
A
De boterham
11
Q
Moreover
A
Bovendien
12
Q
The trousers
A
De broek
13
Q
Brown
A
Bruin
14
Q
The lecture
A
Het college
15
Q
The computer
A
De computer
16
Q
The computer game
A
Het computerspelletje
17
Q
After that
A
Daarna
18
Q
The day
A
De dag
19
Q
Then
A
Da
20
Q
Tuesday
A
Dinsdag
21
Q
Monday
A
Maandag
22
Q
Wednesday
A
Woensdag
23
Q
Thursday
A
Donderdag
24
Q
The shower
A
De douche
25
To shower
Douchen
26
To resemble/to look like
Eruitzien
27
Food, meal
Het eten
28
Crazy
Gek
29
Just, normal
Gewoon
30
To hurry up
Haasten zich
31
Half
Half
32
To run
Hardlopen
33
The dog
De hond
34
Intelligent
Intelligent
35
Irritating
Irritant
36
Correct
Juist
37
Sometimes
Soms
38
To go sporting, exercising
Sporten
39
Cat
De kat
40
Clock
De klok
41
Handsome
Knap
42
Cup
Kop
43
Curl
Krul
44
Quarter
Kwart
45
Late
Laat
46
To learn
Leren
47
Sweet,nice
Lief
48
To have lunch
Lunchen
49
Afternoon
De middag
50
In the afternoon
‘s middags
51
Maybe
Misschien
52
Morning
de morgen
53
In the morning
‘s morgens
54
To towards
Naar
55
To take
Nemen
56
The news
Het nieuws
57
The morning
De ochtend
58
In the morning
‘s ochtends
59
At
Om
60
To have breakdowns
Ontbijten
61
To open up
Opendoen
62
To get up, to stand up
Opstaan
63
After
Over
64
To park
Parkeren
65
Only
Pas
66
To prick
Prikken
67
Window
Het raam
68
Restaurant
Het restaurant
69
To shave
Scheren zich
70
Cleaning agent
Het Schoonmaakmiddel
71
To clean
Schoonmaken
72
Dust
Het stof
73
T-shirt
Het T-shirt
74
To brush one’s teeth
tandenpoetsen
75
Television
De televisie
76
Tea
Thee
77
Anyway, nevertheless
Toch
78
Tomato sauce
Tomatensaus
79
To go out
Uitgaan
80
To walk the dog
Uitlaten (de hond)
81
To sleep late
Uitslapen
82
University
De universiteit
83
Hour
Het uur
84
In love
Verliefd
85
Greasy,fat
Vet
86
Before, to
Voor
87
To introduce
Voorstellen zich
88
Friend
De vriend
89
early
Vroeg
90
When
Wanneer
91
To wash
Wassen zich
92
water
Het water
93
Week
De week
94
Work
Het werk
95
Want
Willen
96
Soap
De zeep
97
Even
Zelfs
98
Hospital
Het ziekenhuis
99
Shall
Zullen
