Chapter 5 & 6 (disorders of early childhood / intellectual development disorder and learning disorders) Flashcards
(37 cards)
Noem het verschil tussen fluid en crystallized intelligence
Fluid intelligence gaat over problemen oplossen in niewe situaties, crystallized intelligence over de vaardigheden en kennis die je opdoet via leren en ervaringen.
Fluid: Problemen oplossen
Crystallized: Leren vanuit ervaringen
In welk deel van het brein zijn genetische invloeden vooral te zien?
Prefrontale cortex
Wat is het Flynn-effect?
De geleidelijke toename in IQ scores over de jaren heen. Sinds de industriële revolutie,
gecombineerd met de behoefte aan verbeterde vaardigheden, zijn er steeds hogere IQ scores
gekomen. Hierbij komt ook verbeterde voeding, verbeterde gezondheid en betere scholen bij kijken.
Wat is een Intellectual developmental disorder (IDD)
Ontwikkelingsstoornis met significante tekortkomingen in
intellectual functioning en adaptive functioning. Komt vaker voor bij jongens.
Intellectual functioning: Cognitieve capaciteiten, waaronder dagelijkse en academische
problem-solving abilities.
Adaptive behavior: Het vermogen om dagelijkse taken te volbrengen, zoals zorg voor jezelf
en het huishouden.
Behavioral phenotypes
De observeerbare gedragingen (Zoals uiterlijke kenmerken, cognitieve en
taalprofielen en sociaal-emotionele patronen) die worden geassocieerd met een onderliggende
genetische afwijking.
Wat houdt het wiliams syndrome in?
Problemen: Tekortkomingen in het cognitieve functioneren en visueel-ruimtelijke
vaardigheden. Social disinhibition: Ze hebben veel behoefte aan aandacht en interactie en
laten vaak extreem vriendelijk en praatgraag gedraag zien. Ook laten ze vaak angsten zien.
Sterke punten: Taal en vaak een liefde voor muziek. Toch komen deze vaardigheden niet
overeen met leeftijdsgenoten zonder beperking. Kinderen met Williams syndroom zijn goed
in het herkennen van gezichten en emoties en zijn erg empathisch.
Williams syndroom is nonfamilial: Het komt niet voor in families.
Waar vormen zich de grootste problemen bij het fragile x syndroom?
Cognitieve problemen, taalproblemen, gedragsproblemen, sociale problemen,
hoge activiteit, weinig aandacht, lage adaptability.
Prenatale risicofactoren
Vind plaats voor de zwangerschap!
Biomedisch: Chromosoomstoornissen, metabolische stoornissen, transplacental infections
(Bv. HIV), blootstelling aan giftige middelen.
Sociaal: Armoede, ondervoeding van de moeder, huiselijk geweld, gebrek aan prenatale zorg.
Gedragsmatig: Drugsgebruik van ouders.
Educatief: Beperking van ouders, gebrek aan onderwijsmogelijkheden.
Perinatale risicofactoren
Vind plaats tijdens of kort na de zwangerschap/geboorte!
Biomedisch: Prematuur, verwondingen tijdens de geboorte, zuurstoftekort, neonatale
stoornissen.
Sociaal: Gebrek aan geboortezorg.
Gedragsmatig: Weigering van ouders voor verzorging, verlating door ouders.
Educatief: Gebrek aan doorverwijzing voor interventies.
Postnatale risicofactoren
Vind plaats na de geboorte!
Biomedisch: Ondervoeding, traumatische hersenletsel, epilepsie, giftige stoffen.
Sociaal: Gebrek aan adequate stimulatie, armoede, chronische ziekte, institutionalisering.
Gedragsmatig: Kindermishandeling, huiselijk geweld.
Educatief: Uitgestelde diagnose, niet adequate interventies, niet adequate steun.
Welke comorbiliteit is vaak aanwezig bij een milde verstandelijke beperking?
Angsten, stemmingsstoornissen, externaliserende problemen zoals
ODD en ADHD.
Welke comorbiliteit is vaak aanwezig bij een ernstige verstandelijke beperking?
Autisme, zelfbeschadiging.
Waar kan problematisch gedrag aan gelinkt worden bij mensen met een verstandelijke beperking?
Communicatieproblemen
Waar ligt de focus van een interventie bij iemand met een verstandelijke beperking?
Bij interventie wordt niet de beperking zelf behandeld, zoals bij andere stoornissen, maar er wordt
gestreefd naar het maximaliseren van de potentie van een individu om te voldoen aan de
ontwikkelingseisen. Ook wordt er gestreefd naar het aanpassen van de omgeving, zodat deze beter
aansluit bij de beperkingen en sterktes van het kind.
wat is een Specific learning disorder
Stoornis gekenmerkt door onverwachte onderprestatie in lezen, schrijven
of rekenen.
Wat houdt temperament in?
Variaties in de reactiviteit van baby’s (bv. Aandacht, activiteit, humeur, stress) en de
regulatie van de reactiviteit. Deze variaties ontstaan door interacties tussen genetische, biologische
en omgevingsfactoren.
Noem de 3 biobehavioral shifts op in de babytijd
Tussen 2 en 3 maanden: Baby’s en verzorgers hebben een routine ontwikkeld met aankleden, voeden en ondersteuning.
Tussen 7 en 9 maanden: De meeste baby’s communiceren hun gevoelens en intenties door gebruik te maken van gebaren en geluidjes, ze spelen met speelgoed en hebben meerdere
routines.
Tussen 18 en 20 maanden: Peuters lopen en praten en ontdekken steeds onafhankelijker hun omgeving.
Surgency
Sociaal gedrag en positieve emoties.
Negative affectivity
Aanleg voor het ervaren van angst of frustratie/boosheid.
Effortful control
De pogingen van een kind om stimuli en reacties daarop te reguleren.
Verschillen in effortful control worden vaak verklaard door arousal en emotion.
Arousal: Het waarschuwen voor potentiële bedreigingen en beloningen. Te veel
arousal zorgt voor angst en boosheid.
Goed aangepaste kinderen beschikken over het volledige bereik van zowel positieve
als negatieve emoties en ervaringen.
Als we spreken over Dandelion children, wat zijn dit?
Kinderen die goed functioneren in allerlei omstandigheden, zowel in
positieve omgevingen als in meer stressvolle omgevingen.
Als we spreken over Orchid children, wat zijn dit?
Kinderen die minder goed functioneren in uitdagendere omgevingen.
Resistant attachment (or anxious/ambivalent attachment)
Ontstaat vaak door tegenstrijdigheid of
onvoorspelbaarheid van de opvoeder. Bv. op sommige dagen reageert de ouder wel op de behoefte aan affectie van een baby, maar op andere dagen weer niet.
Kinderen met deze hechting zijn vaak onzeker en angstig over zichzelf, hun opvoeder en situaties. Soms passen ze zich goed aan in een situatie, maar soms ook niet.
Avoidant attachment (or anxious/avoidant attachment)
Ontstaat vaak door ontoereikende zorg. Het
lukt opvoeders niet om het kind goed te beschermen of kalmeren. Ook kan de opvoeder opdringerig of overcontrolerend gedrag vertonen.
Kinderen met deze hechting lijken emotioneel afgesloten en afstandelijk en denken dat ze goede zorg niet waard zijn. Ze kunnen proberen voor zichzelf te zorgen of anderen op te zoeken voor zorg en comfort.