College 5-8 Flashcards

1
Q

Hoe werkt een type 1 reactie?

A

Het is een IgE gemedieerde allergie. De DC herkent een allergeen, de B-cel wordt een plasmacel en maakt IgE aan. Dit bindt aan de mestcel en zo wordt het mestcelcomplex geactiveerd en gaat het het allergeen opruimen.

Voorbeeld: insecten allergie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe werkt een type 2 reactie?

A

Oppervlakte gebonden en antistof gemedieerde reactie. Doordat fagocyten of andere cellen antistoffen herkennen wordt de cel afgebroken of de functie ervan geremd of gestimuleerd.

Voorbeeld: ziekte van Graves

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe werkt een type 3 reactie?

A

Immuuncomplex allergie. Door te veel en te grote immuuncomplexen raken bloedvaatjes verstopt. Dit activeert neutrofiele granulocyten en dit zorgt voor een ontsteking in de organen.

Voorbeeld: serumziekte en trombocytenaggregratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werkt een type 4 reactie?

A

Het is een vertraagd-type overgevoeligheidsreactie. De reactie duurt langer omdat er eerst proliferatie van de T-cellen is. Ze scheiden na herkenning cytokinen CD4+ (Th1 en Th17) uit en ontstaat er een ontsteking. En als CD8+ herkent dan worden de cellen beschadigd. Het duurt langer omdat de T-cellen pas na 8-72 uur na contact reageren.

Voorbeeld: contactallergie of reuma of een Mantoux reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem een overeenkomst tussen alle 4 de typen reacties.

A

Alle typen reacties is er een ongewenst specifieke reactie of B- of T-cellen tegen een onschuldig of lichaamseigen molecuul. Normaal zou er heirtegen tolerantie moeten zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem een overeenkomst tussen de type 1, 2 en 3 reacties.

A

Er is een ongewenste binding van antilichamen aan een antigeen. Dit zorgt voor een ontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom is een type 4 reactie een vertraagde reactie?

A

T-cellen worden pas geactiveerd na 24-72 uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werkt immunotherapie?

A

Door immunotherapie wordt er geen IgE meer aangemaakt, maar IgG4. Dit bindt niet aan de mestcel en dus is er ook geen histamine aanmaak. Zonder de therapie maken B-cellen neit zelf IgG4 aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem 3 klinische symptomen van het Guillian-Barré syndroom.

A

Verlamming, pijn en vermoeidheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe doe je onderzoek naar het Guillian-Barré syndroom?

A

je doet een lumbale punctie en zoekt naar te hoge eiwitten en je doet elektrofysiologisch onderzoek naar de werking van de zenuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ontstaat het Guillian-Barré syndroom?

A

Het ontstaat door een infectie, de macrofaag eet dan de myeline schede weg en zo ontstaat er perifere verlamming. Er zijn dan antistoffen tegen ganglion side GM1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit hoe molecular mimicry en een kruisreactie het Guillian-Barré syndroom kunnen veroorzaken?

A

Molecular mimicry is een immuunrespons die
gericht is tegen een microbe. Er kan een
kruisreactie veroorzaakt worden met zelf-antigenen die op deze microbe lijkt en zo ontstaat er een auto-immuun respons op het zenuwstelsel.

(Sommige pathogenen hebben structuren op hun oppervlak die lijken op structuren op menselijke cellen, inclusief zenuwcellen. Dit fenomeen staat bekend als “moleculaire mimicry”. De antilichamen die het immuunsysteem tegen de infectie produceert, kunnen kruisreageren met deze structuren op zenuwcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 5 virussen die het Guillian-Barré syndroom kunnen induceren.

A

De bacteriën hebben een lipo-oligosaccharide op de celwand.

  1. Campylo bacter
  2. Epstein Barr Virus
  3. HepE
  4. Zika
  5. Myoplasma bacterie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Met wat behandel je het Guillian-Barré syndroom?

A

Toedienen van immunoglobulinen, plasmaferese en fysio voor ademondersteuning em beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ziet de toekomst eruit voor mensen met het Guillian-Barré syndroom? En wat wordt er onderzocht?

A

30% kan lopen, 50% is wat verzwakt, 10% heeft een stok nodig met lopen, 5% beland in een rolstoel en 5% gaat dood.

Er wordt onderzocht of er bepaalde biomarkers zijn die dit kunnen voorspellen en patienten kunnen onderverdelen in groepen voor prognose en behandelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aan welke eisen moet worden voldaan bij de diagnose MS?

A

Ontstekingshaarden moeten op verschillende plekken en op verschillende moemnten plaatsvinden. Andere ziektes meoten zijn uitgesloten.

17
Q

Wat is het klinisch beeld en wat zijn de symptomen bij MS?

A

Vrouwen tussen de 20-40 jaar. Vermoeidheid, slechtziendheid en mobiliteitsstoornissen. Het is in het CZS (hersenen en ruggenmerg).

18
Q

Leg het fenomeen van Uhthoff uit.

A

Door lichaamswarmte kunnen klachten en symptomen verergeren.

19
Q

Leg het fenomeen van L’Hermitte uit.

A

Wanneer een patient naar beneden kijkt ervaart hij een shock in zijn ruggenwervel en/of benen..

20
Q

Leg het fenomeen van Dawsons Fingers uit.

A

Op de MRI van de hersenen van de patienten met MS zie je leasies vanuit een centraal punt en dit lijkt op vingers. Dit komt door demyelinisatie van de hersenen.

21
Q

Leg de 3 vormen van MS uit.

A
  1. Relapsing-Remitting MS (RRMS): actieve symptomen, gevolgd door perioden van gedeeltelijk/volledig herstel.
  2. Secundair Progressieve MS (SPMS): er kunnen de progressieve symptomen optreden met of zonder tijdelijke verergeringen. Er is geleidelijke accumulatie van invaliditeit.
  3. Primair Progressieve MS (PPMS): progressief en leidt tot een geleidelijke toename van invaliditeit. In vergelijking met RRMS en SPMS is PPMS minder responsief op behandelingen.
22
Q

Wat zijn (on)gunstige prognostische factoren bij MS?

A

Ongunstig: man, oud, niet-Europees en veel aanvallen of symptomen.

Gunstig: eerdere behandelingen gehad

23
Q

Hoe gaat de diagnose van MS?

A

Infecties moeten worden uitgesloten, met de anamnese, MRI en een liquorbiopt kan de dagnose gesteld worden..

24
Q

Hoe behandel je MS?

A

Er zijn geen werkenden medicaijnen. Behandelingen voor MS zijn gericht op het verminderen van symptomen (prednison), het beheersen van opflakkeringen en het vertragen van de ziekteprogressie.