Practica 1-2 en extra Flashcards

1
Q

Waar berust de ficol scheiding zich op?

A

Op dichtheidsverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Benoem de volgorde van de ficolscheiding van boven naar beneden.

A
  1. Plasma
  2. Lymfo’s, trombo’s, mono’s
  3. Ficol
  4. Granulo’s
  5. Rode bloedcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke as staat de grootte en op welke de korreligheid?

A

Op de Y-as staat de korreligheid (SSC=sideward scatter) en op de X-as staat de grootte (FSC=forward scatter) van de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bevinden de cellen zich in de grafiek?

A

Links onder de ery’s en dan de lymfo’s meer omhoog en schuin naar rechts de mono’s en daarna ook de granulocyten. Deze zijn groot en heel korrelig en nemen ook veel ruimte in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Benoem alle CD markers.

A

CD45 alle leukocyten zijn positief CD15 kleurt alle granulocyten
CD56 NK-cellen (CD3 neg) zijn positef CD3 kleurt alle T-cellen
CD4 T helper cellen
CD8 T supressor/cytotoxische T cellen. CD19 kleurt alle B-cellen
CD14 kleurt alle monocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Anafylaxie kan een allergische of een niet-allergische oorzaak hebben.

Is mastocytose een allergische of niet-allergische oorzaak van anafylaxie?

A

Niet-allergisch

(voorbeelden van allergische oorzaken zijn bijvoorbeeld pinda, wespengif, latex)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de oorzaak van een ‘drooping eyelid’?

A

Door autoantilichamen tegen de acetyl choline receptor gaat het ooglid hangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke cel heeft een grote invloed op de uitrijping van de verschillende T-celsubsets?

A

De dendritische cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke voorwaarde is er om de diagnose MS te stellen?

A

Disseminatie in plaats en tijd. Dus ontstekingshaarden op verschillende plekken en tijden. En een andere ziekte is geen optie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk celtype speelt een belangrijke rol in de pathogenese van Graves’ ophthalmopathie?

A

(Orbitale) fibroblast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar in de lymfeklier zijn de meeste T-cellen aanwezig?

A

In de paracortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mestcelactivatie kan verschillende ongewenste effecten hebben. Mestcellen hebben echter ook nuttige functies.

Noem drie functies van mestcellen.

A
  1. Afbraak van giffen
  2. Afweer tegen parasieten
  3. Wondgenezing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In de behandeling van chronisch spontane urticaria wordt omalizumab gebruikt.

Dit is een monoclonaal antilichaam, gericht tegen een mediator die een belangrijke rol speelt in de pathogenese van CSU.

Welke mediator is dit?

A

IgE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij welke 3 eisen heb je de ziekte van Behçet?

A
  1. Herhaalde orale aften, 3x per jaar
  2. Herhaalde genitale aften
  3. Huid of oogleasies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk celtype staat centraal in de pathogenese van chronisch spontane urticaria?

A

Mestcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een interferon handtekening en hoe ontstaat deze?

A

Dat is dat er veel interferonen in het bloed zitten. Dit komt bij een ontsteking voor, omdat interferonen dan tegen het virus vechten. Bij een auto-imuunziekte is het imuunsysteem vaak overactief en zie je dit dus veel

17
Q

Sensoren van de innate immuniteit kunnen zich op verschillende locaties bevinden.

Welke twee groepen van innate sensoren kunnen globaal worden onderscheiden?

A

Intacellulaire en oppervlaktegebonden recetoren.

18
Q

Welke cytokinen zorgen ervoor dat een Th-cel differentieer tot Th2-cel?

A

IL-2/4

19
Q

Welke twee cytokinen worden met name door Treg geproduceerd?

A

IL-10 en TGF-b

20
Q

Noem 5 T-celsubsets tot welke een naieve T-cel kan differentieren.

A
  1. Th1
  2. Th2
  3. Th17
  4. Treg
  5. Tfh
21
Q

Wat is het verschil tussen innate en adaptieve antigeen receptoren?

A

Bij het innate systeem zijn het veel PPP receptoren die vele pathogenen herkennen, bij het adaptieve zijn het meer specifieke receptoren voor antigenen.

22
Q

Wat is diapedese?

A

Bij diapedese kunnen de leukocyten de bloedbanen verlaten en naar het ontstoken weefsel/ endotheel gaan.

23
Q

Wat is cellulair/humoraal en adaptief/innate?

A
  1. Immunoglobulinen: adaptieve humoraal
  2. Cytotoxische T-cellen: adaptief cellulair
  3. Complement: humoraal
  4. Granulocyten: cellulair
24
Q

Welk cytokine zorgt ervoor dat een Th-cel differentieert tot Th1-cel?

A

IL-12

25
Q

Leg uit wat er gebeurd als er een infectie van de huid met een bacterie is.

A
  1. DC neemt bacterie in de huid op
  2. DC breekt bacterie af en migreert naar de lymfeklier
  3. DC presenteert (in de paracortex) peptiden in MHC-II moleculen op het oppervlak van CD4+ T-cellen
  4. CD4+ cellen worden geactiveerd
  5. CD4+ T-cellen helpen B-celactivatie
  6. Geactiveerde B-cellen produceren IgM antistoffen tegen de bacterie
  7. Sommige B-cellen differentiëren tot B-memorycel in de follikelcentrumreactie
  8. Bij activatie / contact met Ag produceren B-memorycellen IgG antistoffen tegen de bacterie