College Anne-Marie 5 Flashcards

1
Q

beslissen over hulp: inhoudelijke overwegingen

A
  • de aard en ernst van de problemen
  • de leeftijd van de jeugdige
  • de vraag of het gaat om tijdelijke of blijvende problemen
  • de balans in het gezin: het evenwicht tussen draaglast en draagkracht
  • veranderbare factoren in de problematiek
  • motivatie/de wensen van ouders en jeugdige
  • leerstijl en leerbaarheid van ouders en jeugdige
  • de mogelijkheden van eigen krachten en steun van het sociale netwerk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

beslissen over hulp: proces

A
  • verwachte nut en de inschatting van de kosten en baten
  • de voorkeuren van de ouder of jeugdige
  • Inschatting van de kans van slagen per geselecteerde interventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

beslissen over de interventie: kenmerken clientsysteem match kenmerken interventie

A
  • Doelgroep
  • Intensiteit
  • Aanpak
  • Uitvoering
  • Effectiviteit of effectieve elementen
  • Beschikbaarheid van interventies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

effectieve componenten opvoedgedrag ouders

A
  • positieve interacties met het kind
  • emotionele communicatie
  • tijdens sessies oefenen met het eigen kind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

effectieve componenten gedrag kind

A
  • positieve interacties met het kind
  • time out
  • consistent reageren
  • tijdens sessies oefenen met eigen ouder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mogelijke contra-indicaties

A
  • DSM V classificaties;
  • Suïcidedreiging bij het kind;
  • De ouder/verzorger of het kind heeft een
    verstandelijke beperking.
  • De veiligheid van het kind is onvoldoende
    gewaarborgd;
  • Ouders zijn ernstig depressief, psychotisch of
    ernstig alcohol- en of drugsverslaafd, waardoor er
    geen of onvoldoende ruimte is om aandacht te
    besteden aan de opvoeding van hun kind.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

risico- en beschermende factoren

A
  • kind: neuro-psychologische en biologische factoren; vijandige cognities
  • opvoedingsstijl ouders: opvoedingsvaardigheden en relaties binnen gezin
  • problemen van ouders zelf
  • gezin
  • omgeving
  • belangrijk onderscheid: statische en dynamische factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

richtlijn ernstige gedragsproblemen: 3 cognitieve stappen

A
  • waarnemingen (wat zie je dat gebeurt)
  • gevolgtrekkingen (wat denk je dat er gebeurt)
  • evaluaties (wat vind je daarvan)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

training kinderen 12-. bij onvoldoende werking oudertraining

A
  • Herkennen van gevoelens.
  • Omgaan met boosheid.
  • Interpreteren van bedoelingen van anderen.
  • Problemen oplossen.
  • Sociale vaardigheden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

werkzame factoren beroepsopvoeders: positief pedagogisch leefklimaat

A

– Sensitief responsieve houding
– Voorspelbare omgeving
– Consistent reageren
– Oefenen
– Time-out

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

beinvloeden van gedrag

A
  • A-B-C observeren
  • A en C beinvloeden + nieuwe vaardigheden
  • vriendelijke, duidelijke instructie –> gewenst gedrag –> positief bekrachtigen
  • A= antecedent
  • B= behaviour
  • C= consequense
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aansluiten bij motivatie client

A
  • Motivatie is geen vaststaande eigenschap.
  • Motiverende gespreksvoering (Miller & Rollnick,
    1991) is een manier om motivatie te ‘ontwikkelen’.
  • Prochaska & DiClemente (1986): model voor de
    stadia van gedragsverandering.
  • Interventie dient aan te sluiten bij het stadium
    waarin cliënt zich bevindt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

motiverende gespreksvoering

A
  • Toepassing: als eigenstandige interventie of als
    onderdeel of fase in een interventie.
  • Versterkt vertrouwen in verandering & selfefficacy.
  • Helpt beter dan negatieve, confronterende
    methode om cliënten naar afspraken te laten
    komen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bewijs werkzaamheid motiverende gespreksvoering

A
  • Eigenstandige interventie bij roken, drugs en alcoholgebruik: snellere
    resultaten, kleine ES.
  • Eetstoornissen: niet betere uitkomsten dan gebruikelijke behandeling, wel
    op lange termijn meer gemotiveerd.
  • Depressie en angst: verminderen stress / verbeteren welzijn. Weinig
    onderzoek.
  • Dubbeldiagnoses: beter innemen medicatie, afmaken behandeling,
    stabieler functioneren.
  • Therapietrouw: behandeling met MG betere uitkomsten dan
    behandeling zonder.
  • Oudertraining (PMTO): motiverende sessie-onderdelen en deelnemers
    komen vaker opdagen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

motiverende technieken ouders (richtlijn)

A
  • Onderzoek en bespreek stress van ouders
  • Geef erkenning voor opvoedspanning
  • Versterk liefde en betrokkenheid bij kind, versterk
    de band (foto’s)
  • Ontwikkel hoop
  • Vergroot geloof in eigen invloed; benadruk kracht
  • Regel praktische zaken
  • 5 minuten sessie bij dreiging afhaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

3 kerncomponenten training jeugdigen

A
  • leren van probleemoplossende vaardigheden
  • controleren van boosheid en woede
  • bespreken van morele dilemma’s
17
Q

CGT-technieken jeugdwerkers

A
  1. Zelfinstructie-training en hardop-denk methode
  2. Probleemoplossend denken
  3. Zelfmanagement (baas over jezelf)
  4. Omgaan met boosheid
  5. Objectieve waarneming
  6. Juiste gevolgtrekking maken
  7. Storende gedachten beïnvloeden:
    - Vaardigheden aanleren
    - Succeservaringen laten opdoen
    - Bejegening
18
Q

techniek: zelfinstructie

A

stop: rustig worden en ademhalen
denk: wat is het probleem, welke keuzes zijn er
kies: maak een keuze

19
Q

techniek: probleemoplossend denken

A
  1. Wat is mijn probleem?
  2. Wat wil ik bereiken?
  3. Hoe los ik het op?
  4. Als ik dit doen, wat gebeurt er dan?
  5. Wat kan ik nu doen?
  6. Volg ik nog mijn plan?
  7. Hoe heb ik het gedaan?
20
Q

techniek: zelfmanagement (baas over jezelf)

A
  • zelfobservatie vb dagboek
  • doel bepalen
  • zelfevaluatie
  • zelfbeloning
21
Q

techniek: omgaan met boosheid

A
  • hanteren woedethermometer
  • helpende tussenstappen bij opkomende woede
22
Q

toepassing CGT beroepsopvoeders

A
  • het beïnvloeden van storende gedachten
  • vaardigheden aanleren
  • succeservaringen opdoen
  • bejegening
  • het bevorderen van helpende gedachten, het bewust
    uiten van ‘helpende opmerkingen’ en het benoemen
    van het voordeel voor gewenst gedrag
23
Q

interventie: youturn

A
  • Basismethodiek: sociaal competentiemodel en TOPS
  • Alle JJI’s werken hiermee
  • TOPS = ART + onderlinge hulpbijeenkomsten (TIP
    bijeenkomst). Doel: sociale en morele ontwikkeling
    vergroten
  • SCM: feedback geven op gedrag
  • Naast basismethodiek ook specifieke
    behandelmodules
24
Q

youturn: denkfouten

A
  • uitgaan van het ergste
  • anderen de schuld geven
  • goedpraten
  • egocentrisme
25
Q

effectieve componenten youturn

A
  • Cognitieve herstructurering, woede beheersing en
    groepstraining + individuele component.
  • Alleen behavior modification of victim impact: negatief
    resultaat.
  • In geval van hoog risico: dan genereren veel sessies in hogere
    frequentie betere uitkomsten.
  • Kwaliteit van implementatie bepalend voor effect.