COM - rijke taal Flashcards
(18 cards)
Als/dan
Kim is even groot als ik. Kim is groter dan ik. Als truk kan je er ben achter zetten. Kim is groter dan ik ben. Kim is even groot als ik ben.
Beide/beiden
beiden gaat over mensen (bij andere zaken of dieren is het beide)
Doorgaan
Doorgaan kan je alleen meer gebruiken als het tegen de verwachtingen in is. Gebruik ipv daarvan Het vindt plaats op de speelplaats
Geslaagd of slaan
Geslaagd is voor een examen en slaan is echt slaan.
enige stift
enigste stift is fout
Dat besef ik nu
Dat besef ik mij nu is niet juist. De mij moet eruit.
Ergeren/irriteren
je kan je aan iets ergeren of iets irriteert je. Je kan je niet aan iets irriteren.
opnieuw of terug
terug betekend niet opnieuw, opnieuw is nog een keer
Na of achter
na is in de tijd. Achter is op een plaats.
gekend of bekend
de leerstof is gekend en de mona lisa is bekend
zicht of gezicht
zicht is hoe goed je kan zien. liefde op het eerste gezicht
laten zien of tonen
laten zien of toon je handen. Laten tonen is fout.
Tijd
Tijd moet niet in het meervoud maar mag als je het echt wil benadrukken.
Voortzetten of verder zetten
Voortzetten is volhouden. Verder zetten is zet je een beetje verder
die of dat
De die. Het dat
om of voor
Als er een ww achter komt moet het ‘om’ zijn. als er geen ww achter komt is het voor. Ik ga naar school voor de les.
zo’n of zulke
Zulk(e) als het niet telbaar is vb. pijn, bier, pap, weer, vee
zo’n als het wel telbaar is
iets nieuws
na de woorden: iets, niets, velerlei, allerlei, wat veel, weinig, meer, minder, genoeg, voldoende. Die gevolgd worden door een bijvoegelijk naamwoord, krijgt het bijvoegelijk naamwoord een -s. Iets moois, weinig origineels, wat grappigs.