compendio Flashcards
1
Q
de rokken
A
le gonne
2
Q
neerzetten
A
appoggiare
3
Q
verdrinken
A
affogare, annegare
4
Q
lijken op
A
assomigliare a
5
Q
zwijgen
A
tacere
6
Q
berusten
A
basarsi
7
Q
waarschuwen
A
avvertire
8
Q
de behoefte
A
l’esigenza
9
Q
het hek, de omheining
A
la staccionata
10
Q
uitglijden
A
scivolare
11
Q
het bed van de beek
A
il greto del torrente
12
Q
verslaan
A
buttare
13
Q
ontmaskeren
A
smascherare
14
Q
vaststellen
A
accertare
15
Q
ontwijken
A
scansare
16
Q
de regen(bui)
A
la pioggia
17
Q
internaliseren
A
interiorizzare
18
Q
de beroerte
A
l’ictus
19
Q
duizeligheid
A
le vertigini
20
Q
voorlopig
A
provvisorio
21
Q
het spreekuur
A
il ricevimento
22
Q
de kopjes
A
le tazze
23
Q
leuk vinden
A
gradire
24
Q
het gras
A
l’erba
25
prachtig
stupendo
26
de was
il bucato
27
kopiëren / spieken
copiare
28
spieken
barare
29
beperkt
ristretto
30
een nuance
una sfumatura
31
het resultaat
l'esito
32
de herkomst
la provenienza
33
een pan
una padella
34
teleurstellen
deludere
35
versleten
logoro
36
sterk
notevolmente
37
doodbloeden
dissanguare
38
namelijk
ossia
39
kruising, kruispunt, splitsing
l'incrocio
40
bedekken, elkaar overlappen
sovrapporre
41
de ruit
il vetro
42
schietpartij, vuurgevecht
una sparatoria
43
bouwgrond
terreno edificabile
44
gewond
ferito, -a
45
de gemeente
il comune
46
hoewel
sebbene
47
dronken
ubriaco, -a
48
schiet op!
sbrigati!
49
laarzen
stivali
