unità 5 Flashcards
(31 cards)
1
Q
een tweekamerappartement
A
un bilocale
2
Q
rechtvaardigheid, eerlijkheid
A
l’equità
3
Q
vijandig
A
livoroso, -a, rancoroso, -a
4
Q
installatie
A
l’impianto
5
Q
onderhoud
A
la manutenzione
6
Q
de ontmoetingen
A
gli incontri
7
Q
bij gelijke, voor hetzelfde
A
a parità di
8
Q
in de buitenwijken
A
in periferia
9
Q
de aankoop
A
l’acquisto
10
Q
via
A
tramite
11
Q
ingepakt
A
imbattuto, -a
12
Q
gekken
A
squilibrati
13
Q
de perversie
A
la perversione
14
Q
het verstand
A
il senno
15
Q
ontmaskeren
A
smascherare
16
Q
betoveren, verleiden
A
incantare
17
Q
gooien
A
buttare
18
Q
uitbreiden, spreiden
A
allargare
19
Q
uitzoomen, verkleinen, krimpen
A
rimpicciolire
20
Q
de kast, voorraadkast, berging
A
sgabuzzino, ripostiglio
21
Q
prieel
A
l’alcova
22
Q
winstgevend, rendabel
A
redditizio
23
Q
winstgevend werk
A
un lavoro redditizio
24
Q
middag
A
pomeriggio
25
aanzienlijk
notevole
26
sportman
un contropiede
27
oppassen
affacciare
28
in de tegenaanval gaan
andare di contropiede, prendere qualcosa di petto
29
winstoogmerk
scopo lucrativo
30
met winstoogmerk, voor winst
a scopo di lucro
31
een schot schieten
sparare un filotto