De cel Flashcards
1
Q
Uit welke drie onderdelen bestaat de celtheorie?
A
- Alle organismen zijn samengesteld uit cellen
- Cellen zijn de kleinst levende eenheid
- Cellen ontstaan alleen uit reeds bestaande cellen
2
Q
Wat is diffunderen?
A
Verspreiden, uitvloeien, vermengen
3
Q
Wat is het nadeel van eencellige?
A
De celgrootte is gelimiteerd
4
Q
Wat is het voordeel van meercellige?
A
Alles heeft een eigen functie
5
Q
Wat is het verschil tussen een lichtmicroscoop en een elektronenmicroscoop?
A
Elektronenmicroscoop kan veel nauwkeuriger kijken (0.2 nm tegenover 200 nm)
6
Q
Welke drie structuren hebben alle cellen gemeen?
A
- Genetisch materiaal (in kern of nucleus)
- Cytoplasma
- Plasmamembraan
7
Q
Wat is het cytoplasma?
A
Een semi-vloeibare matrix bestaande uit cytosol en organellen
8
Q
Waaruit bestaat het plasmamembraan?
A
Een dubbele fosfolipide laag, eiwitten en cholesterol
9
Q
Wat zijn de zeven kenmerken/onderdelen van prokayoten cellen?
A
- Geen echte kern, genetisch materiaal in nucleoid of kernzone
- Cytoplasma
- plasmamembraan en celwand
- Ribosomen
- Geen membraan-omgeven organellen
- eenvoudig cytoskelet
- Roterend flagellum voor beweging
10
Q
Wat is het cytoskelet?
A
Een netwerk van eiwitvezels en buisjes voor stevigheid, vorm en beweeglijkheid (en houdt de organellen op een vaste plek)
11
Q
Welke twee typen prokaryoten zijn er?
A
Archaea en Bacteria
12
Q
Wat is het verschil tussen Archaea en Bacteria?
A
Bij Archaea zit er geen peptidoglycaan in de celwand, bij bacterie wel
13
Q
Welk onderscheid zit er tussen de twee typen bacterie?
A
Gram positieve of gram negatieve bacteria
14
Q
Hoe heet de studie van prokaryoten?
A
Microbiologie
15
Q
Wat zijn de vijf kenmerken/onderdelen van eukaryoten cellen?
A
- Membraan-omgeven nucleus
- Complexer dan prokaryote cellen
- Cellulaire functies gecompartimentalizeerd in organellen en het endomembranair systeem
- cytoskelet voor steun en behoud van celstructuur
- dierlijke cellen en plantencellen
16
Q
Hoe heet de studie van Eukaryoten cellen?
A
Celbiologie
17
Q
Wat bevat de celkern van eukaryoten?
A
Genetisch materiaal in de vorm van vele lineaire chromosomen
18
Q
Waaruit bestaat chromatine?
A
DNA samen met eiwitten
19
Q
Waardoor wordt de celkern omgeven? (eukaryote cellen)
A
Nucleaire enveloppe bestaande uit twee dubbele fosfolipide lagen (2 dubbele! lagen)
20
Q
Waarvoor dienen de nucleaire poriën?
A
Voor de uitwisseling van eiwitten (in) en RNA (uit)
21
Q
Waarvoor dient de nucleoli?
A
Voor synthese (samenvoeging/aanmaak) van rRNA en rRNA-eiwit complexen
22
Q
Waaruit bestaat de nucleus?
A
Het is een cluster van rRNA genen, rRNA en r proteïne
23
Q
Wat zijn ribosomen?
A
Cellulaire machines van eiwitsynthese (aanmaak eiwitten)
24
Q
Waaruit bestaan ribosomen?
A
Ribosomaal RNA en eiwitten (een grote sub eenheid en een kleine sub eenheid, daartussen wordt RNA gehaald om RNA om te zetten in eiwitten)
25
Waar komen ribosomen in de cel voor?
In cytosol of cytoplasma, gebonden aan interne membranen (bv aan ruw endoplasmatisch reticulum)
26
In welke cellen komen ribosomen voor?
Universeel voorkomend in alle cellen
27
Wat is het endomembranair systeem?
Een Serie membranen doorheen het cytoplasma
28
Waarvoor dient het endomembranair systeem?
Het verdeelt de cel in compartimenten met verschillende cellulaire functies
29
Waaruit bestaat het endomembranair systeem? (3)
1. Endoplasmatisch reticulum (een netwerk van kanalen)
2. Golgi apparaat
3. Lysosomen
30
Wat is een cisternale ruimte?
Een holte met vloeistof in het endoplasmatisch reticulum
31
Wat is het verschil tussen de cisternale ruimte en cytosol?
Cisternale ruimte is in het ER, cytosol in de rest van de cel
32
Welke twee soorten endoplasmatisch reticulum bestaan er?
Ruw endoplasmatisch reticulum (RER) en Glad endoplasmatisch reticulum (SER)
33
Wat zijn de twee kenmerken van het RER?
1. Aanhechting ribosomen geeft ruw aanzicht
| 2. Synthese van te secreteren (afscheiden) eiwitten worden verzonden naar lysosomen of plasmamembraan
34
Wat zijn de vier kenmerken van het SER?
1. Relatief weinig ribosomen aangehecht
2. Synthese van (membraan)lipide
3. Intracellulaire calcium opslag
4. Detoxificatie van vreemde substanties (bv drugs in lever)
35
Wat zijn lipiden?
Vetten of vetachtige stoffen (onoplosbaar in water maar oplosbaar in alcohol)
36
Waaruit is het Golgi apparaat samengesteld?
Uit Golgi cisternae
37
Hoe ziet het Golgi apparaat eruit?
Het zijn platte structuren van geïnterconnecteerde membranen
38
Hoe noemen we de voorkant van het Golgi apparaat?
Cis face
39
Hoe noemen we de achterkant van het Golgi apparaat?
Trans face
40
Wat zijn de drie functies van het Golgi apparaat?
1. Inpakken en distributie van materiaal naar verschillende delen van de cel
2. Post-translationele modificaties van eiwitten en lipiden voor afgifte via cisternae
3. Synthese van celwandcomponenten
41
Wat zijn lysosomen?
Membraan-omgeven vesikels die digestieve enzymen bevatten
42
Wat is een vesikel?
Organel in de cel, klein blaasje dat stoffen bevat voor opslag of transport
43
Wat zijn de twee functies van de lysosomen?
1. Afbraak van macromoleculen en oude celorganellen
| 2. Afbraak van vreemde stoffen door cel opgenomen via fagocytose
44
Wat zijn de vier macromoleculen?
Proteïne, Nucleïnezuur, lipiden, carbohydraten
45
Hoe wordt de afbraak van oude celorganen genoemd?
Autofagie (wanneer het in de cel zelf gebeurt)
46
Waardoor hebben lysosomen een zure pH?
Door protonpomp activatie (Eiwit in celmembraan die waterstofionen van de ene kant naar de andere kant pompt, kant met de (negatief geladen) ionen is zuurder)
47
Wat is fagocytose?
Proces waarbij membraan van een cel vaste deeltjes (van andere cellen) omsluit om buiten of in het cytoplasma veilig op te slaan
48
Wat zijn microbodies?
Membraan-omgeven vesikels die enzymen bevatten
49
Waaruit kunnen microbodies ontstaan?
fusie van endoplasmatisch reticulum vesikels
50
Hoe heten dierlijke microbodies?
Peroxisomen
51
Wat bevatten Peroxisomen?
Oxidatieve enzymen, H2O2 wordt afgebroken voor catalase tot H2O en O2
52
Waar is de lokalisatie van microbodies cruciaal voor?
Efficiënte metabolisme in Eukaryoten cellen
53
Wat zijn vacuolen?
Membraan-omgeven structuren met uiteenlopende functies (in plantencellen)
54
Wat is een andere naam voor vacuolemembraan?
Tonoplast
55
Wat is de functie van vacuolen?
Osmotische balans en opslag
56
Welke drie typen vacuolen zijn er?
1. Centrale vacuole in plantcellen
2. Contractiele vacuolen in enkele Protista (voor osmoregulatie)
3. Opslagvacuolen (bv vetcellen)
57
Waarvoor staat de mitochondria in?
Energieproductie
58
Hoe werken de mitochondria?
Bevatten enzymen voor oxidatief metabolisme, nodig voor het overbrengen van energie binnen macromoleculen naar ATP
59
Wat zijn de acht kenmerken van mitochondria?
1. Komen in alle Eukaryoten cellen voor
2. Omgeven door 2 membranen
3. Matrix gelegen binnen inwendig membraan
4. Intermembranaire ruimte
5. Bevat eigen DNA
6. Metaboliseren suiker om ATP te genereren
7. Gedragen zich als cellen binnen een cel, maar zijn niet autonoom
8. Delen tijdens de celdeling
60
Uit welke twee membranen worden de mitochondria omgeven?
Het gladde uitwendige membraan en het gevouwen inwendige membraan met lagen
61
Hoe noemen we de gevouwen inwendige membranen met lagen in de mitochondria?
Cristae
62
Wat zijn chloroplasten?
Bladgroenkorrels, daarbinnen vindt fotosynthese plaats
63
Wat zijn de zeven kenmerken van chloroplasten?
1. Aanwezig in cellen van planten en enkele andere eukaryoten
2. Bevatten chlorofyl voor fotosynthese
3. Omgeven door 2 membranen
4. Gecomparimentaliseerde membranen
5. Bevatten eigen DNA
6. Gebruiken licht om suikers en ATP te genereren
7. Delen zelf voor vermenigvuldiging
64
Welke twee gecomparimentaliseerde membranen hebben chloroplasten?
Thylakoiden (kleine 'discs' in chloroplast) en Grana (stapels van thylakoiden)
65
Wat is een leukoplast?
Type plastide in plantcellen die suiker (glucose) opslaat in zetmeel
66
Wat is een amyloplast?
Kleurloze leukoplast waarin zetmeel wordt opgeslagen
67
Welke drie plastiden zijn er?
Chloroplast, amyloplast en leukoplast
68
Wat zijn de vier overeenkomsten tussen mitochondria en chloroplasten?
1. Hebben 2 membranen
2. Bevatten eigen DNA en ribosomen
3. Hebben de grootte van een prokaryoten cel
4. Delen volgens een proces zoals bacteria (splijting)
69
Waarmee helpt het cytoskelet bij de beweging van materiaal in de cel?
Motor proteïne
70
Wat is motor proteïne?
Eiwit dat ATP gebruikt om zich over een filament van het cytoskelet te bewegen
71
Wat is ATP?
Adenosinetrifosfaat (dit hoeven we niet kunnen uitschrijven), universele drager van chemische energie in alle cellen
72
Waaruit bestaat het cytoskelet?
Polymeren van identieke eiwit sub eenheden (lange reeks van dezelfde eiwitstukjes)
73
Welke drie sub eenheden van het cytoskelet zijn er?
1. Actine filamenten (microfilamenten, voor cellulaire contracties)
2. Microtubuli (Beweging in de cel)
3. Intermediaire filamenten (voor structurele stabiliteit)
74
Waaruit bestaan microtubuli?
Alfa en beta tubuline gevormd vanuit centriolen in centrosoom
75
Wat is een centriool?
Organel in de cel die, in tegenstelling tot andere, geen membraan heeft
76
Hoe heet een georganiseerd centra van centriolen?
Centrosoom
77
Wat zijn extracellulaire structuren?
Celwand van planten, fungi en sommige protista
78
Hebben dierlijke cellen een celwand?
Nee
79
Wat is een protist?
Eukaryoot organisme dat niet behoort tot het rijk van de dieren, planten of schimmels
80
Wat bevat de celwand?
Cellulose bij planten/protista,
| chitine bij fungi
81
Wat produceren dierlijke cellen?
Extracellulaire Matrix (ECM)
82
Wat is ECM?
Een complex van glycoproteïne en fibreuze eiwitten
83
Hoe is het ECM verbonden met het cytoplasma?
Via integrines (transmembrane receptoren), aanwezig in het plasmamembraan
84
Hoe beweegt een prokaryoten cel zit voort?
Met het flagellum, wat lange proteïne vezels zijn
85
Hoe beweegt een Prokaryote cel zich voort?
Met het flagellum dat opgebouwd is uit microtubuli
86
Hoe ziet het flagellum van een eukaryoten cel eruit?
Een 2 + 9 microtubuli structuur,
| cirkels van 9 doubletten van microtubuli, die 2 centrale doubletten omgeven
87
Wat zijn cilia?
Tal van korte flagella
88
Wat zijn de drie manieren voor cel-interacties?
1. Thight junction
2. Adhesive junction
3. Communicating junction
89
Hoe werkt thight junction?
Via tight junction proteïne, cellen staan tegen elkaar maar hebben een intercellulaire ruimte
90
Hoe werkt adhesive junction?
Niet volledig tegen elkaar maar hechten zich aan elkaar door midel van proteïne
91
Hoe werkt Communication junction?
Tegen elkaar met open kanalen
