De School Flashcards
(66 cards)
1
Q
To Talk
A
Praat/Praten
2
Q
To Hear
A
Horen
3
Q
Tall
A
Groot
4
Q
Short/Small
A
Klein
5
Q
Here
A
Hier
6
Q
To direct in which direction
A
Naar
7
Q
To Go
A
Gaan
8
Q
To Make
A
Maken
9
Q
Inside
A
Binnen
10
Q
Outside
A
Buiten
11
Q
To Walk
A
Lopen
12
Q
Break
A
De Pauze
13
Q
Teacher
A
De Docent
14
Q
Student/Students
A
De cursist/cursisten
15
Q
Learn
A
Leren
16
Q
Listen
A
Luisteren
17
Q
Write
A
Schrijft/Schrijven
18
Q
The Board
A
Het Bord
19
Q
The Pen
A
De Pen
20
Q
Read
A
Lezen
21
Q
The book
A
Het boek
22
Q
To speak
A
Spreken
23
Q
The text
A
De tekst
24
Q
To Make
A
Maken
25
The assignment
De opdracht
26
On
Op
27
Together
Samen
28
Phrases
Zinnen
29
The class
De klas
30
To sit
Zitten
31
To Stand
Staat/Staan
32
To See
Zien
33
The pencil
Het potlood
34
Eraser
De gum
35
Paper
Het papier
36
Easy
Makkelijk
37
To start
Beginnen
38
Things
Het ding/De dingen
39
Can
Kan
40
Spell
Spel
41
Difficult
Moeilijk
42
Understand
Begrijp
43
Means
Betekent
44
Question
Vraag
45
Fast
Snel
46
Slow
Langzaam
47
A lot of/many
Veel
48
Round
Het rondje
49
To choose
Kies/Kiezen
50
Cross (to cross out)
Het Kruisje
51
Stripe
De streep
52
Must
Moet/moeten
53
The line
De lijn
54
The picture
Het plaatje/de plaatjes
55
Typing
Typen
56
the lesson
de les
57
to look
kijken
58
the title
de titel
59
wrong
fout
60
gone/away
weg
61
To finish
Klaar
62
I do not know
Ik weet het niet
63
Know
Weet
64
the page
de bladzijde
65
the puzzle
de puzzel
66
which
Welk/welke
