Défi 4 mission 1 Flashcards

(67 cards)

1
Q

een bacheloropleiding

A

un bachelor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de headhunter, headhuntster

A

un chasseur de têtes, une chasseuse de têtes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een klant

A

un client, une cliente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een vaardigheid

A

une compétence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een afgevaardigde, een vertegenwoordiger

A

un délégué, une déléguée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een motto, een slogan

A

une devise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de empathie

A

l’empathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het hoger onderwijs

A

l’enseignement supérieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een zwakte

A

une faiblesse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een studierichting

A

une filière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een (algemene, gespecialiseerde) vorming

A

une formation (généraliste, spécialisée)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een hogeschool

A

une haute école

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een internetgebruiker, internetgebruikster

A

un internaute, une internaute

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de arbeidsmarkt

A

le march de l’emploi/du travail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een masteropleiding

A

un master

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de nieuwe technologieën

A

les nouvelles technologies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een oriëntatie, een richting

A

une orientation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een uitvoering, een (behaalde) prestatie

A

une performance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een denkoefening, een denkpiste

A

une piste de réflexion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een arbeidsplaats

A

un poste (de travail)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een potentieel

A

un potentiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een (studenten)lening

A

un prêt (étudiant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een HR-verantwoordelijke

A

un responsable du recrutement, une responsable du recrutement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een succes

A

une réussite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een salaris
un salaire
26
een professionele sector
un secteur, domeine d'activité
27
het teamwork
le travail d'équipe
28
gepast
adéquat, adéquate
29
ervaren
expérimenté, expérimentée
30
megalomaan
mégalo
31
vereist
requis, requise
32
bevredigend, wat voldoening geeft
satisfaisant, satisfaisante
33
verfijnen, precizeren
affiner
34
anticiperen
anticiper
35
zich richten op
cibler
36
aannemen, tewerkstellen
embaucher
37
overwegen (om)
envisager (de)
38
rijpen, groeien
murir
39
onderhandelen
négocier
40
zich uit de slag trekken, zijn plan trekken
se débrouiller
41
selecteren
sélectionner
42
zich engageren (in)
s'engager (dans)
43
openbloeien
s'épanouir
44
zich specialiseren (in)
se spécialiser (en)
45
valsspelen, bedriegen
tricher
46
zijn honger naar ... stillen
assouvir sa soif (de)
47
ambitie hebben
avoir de l'ambition
48
avoir le (vrai) sens des affaires
een (echte) neus voor zaken hebben
49
op zijn gemak zijn
être à l'aise
50
getalenteerd, goed zijn (met zijn handen)
être doué(e) (de ses mains)
51
afnemen, in verval zijn
être en baisse
52
floreren, groeien, uitbreiden
être en expansion
53
erg populair zijn
être en vogue
54
je eigen baas, bazin zijn
être son propre patron/sa propre patronne
55
nuttig zijn voor
être utile à
56
een beroep uitoefenen
exercer un emploi/un métier
57
(geld) laten opbrengen
faire fructifier
58
scherpstellen op, de balans opmaken
faire le point sur
59
een/de balans opmaken
faire un/le bilan
60
(zich) een doel stellen
(se) fixer un objectif
61
het hoofd koel houden
garder la tête froide
62
zijn kalmte bewaren
garder son sang-froid
63
uren doorbrengen met
passer des heures à
64
risico's nemen
prendre des risques
65
in een team werken
travailler en équipe
66
zijn weg vinden
trouver sa voie
67
het groots zien
voir en grand