Défi 4 mission 3 Flashcards
(57 cards)
1
Q
een buitensporig gebruik
A
un abus excessif
2
Q
een verdoving
A
une anesthésie
3
Q
de eetlust, de trek
A
l’appétit
4
Q
een hartslag
A
un battement du cœur
5
Q
binge drinking
A
le binge drinking, la biture/beuverie express
6
Q
een blauwe plek
A
un bleu
7
Q
de dagopname
A
la chirurgie ambulatoire
8
Q
een coma
A
un coma
9
Q
een stuiptrekking
A
une convulsion
10
Q
een verband
A
une corrélation
11
Q
een defibrillator
A
un défibrillateur
12
Q
een tekort
A
un déficit
13
Q
een discotheek
A
une discothèque
14
Q
een verstuiking
A
une entorse
15
Q
de slapeloosheid
A
l’insomnie
16
Q
de dronkenschap
A
l’ivresse
17
Q
een norm
A
une norme
18
Q
een verlamming
A
une paralysie
19
Q
het geheugenverlies
A
la perte de mémoire
20
Q
een vuist
A
un poing
21
Q
de maatschappelijke druk
A
la pression sociale
22
Q
een poeder
A
une poudre
23
Q
een bloedname
A
une prise de sang
24
Q
de reanimatie
A
la réanimation
25
de hooikoorts
le rhume des foins
26
een spuit
une seringue
27
de MUG
de SMUR
28
een slaapmiddel
un somnifère
29
sterke drank
des spiritueux
30
de (bloed)druk
la tension
31
een stoornis
un trouble
32
de spoeddienst
les urgences
33
angstig
anxieux, anxieuse
34
goedaardig
bénin, bénigne
35
verward
confus, confuse
36
bij bewustzijn, bewust van
conscient, consciente (de)
37
besmettelijk
contagieux, contagieuse
38
uit de hand gelopen
dégénéré, dégénérée
39
hoog, verhoogd
élevé, élevée
40
bewusteloos
inconscient, inconsciente
41
dronken, zat
ivre
42
verbonden met, gekoppeld aan
lié, liée à
43
kwaadaardig
malin, maligne
44
verlamd
paralysé, paralysée
45
ademhalings-
respiratoire
46
dronken
saoul, saoule
47
onderzoeken, luisteren (met de stethoscoop)
ausculter
48
inslikken
avaler
49
integreren
intégrer
50
beschadigen, schade toebrengen aan
nuire à
51
zich uitbreiden, toenemen
s'amplifier
52
dronken worden
s'enivrer
53
weer opstaan, opheffen, opstropen
(se) relever
54
zich verspreiden
se répandre
55
treffen
toucher
56
overgeven, braken
vomir
57
