Defi 4 mission 1 Flashcards

(65 cards)

1
Q

Een toekomst

A

Un avenir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een bacheloropleiding

A

Un bachelor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De headhunter, headhunterster

A

Un chasseur de têtes, une chasseuse de têtes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een klant

A

Un, une client(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een vaardigheid

A

Une compétence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een afgevaardigde, een vertegenwoordiger

A

Un, une délégué(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De empathie

A

L’empathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het hoger onderwijs

A

L’enseignement supérieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een studierichting

A

Une filière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een (algemene, gespecialiseerde) vorming

A

Une formation ( généraliste, spécialisée)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een hogeschool

A

Une haute école

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een onrechtvaardigheid

A

Une injustice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De internetgebruiker(ster)

A

Un, une internaute

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De arbeidersmarkt

A

Le marché de l’emploi/ du travail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een masteropleiding

A

Un master

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De nieuwe technologieën

A

Les nouvelles technologies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Een oriëntatie, een richting

A

Une orientation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een (behaalde) prestatie

A

Une performance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een denkoefening, een denkpiste

A

Une piste de réflexion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Een arbeidsplaats

A

Un poste (de travail)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een potentieel

A

Un potentiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Een (studenten)lening

A

Un prêt (étudiant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Een HR-verantwoordelijke

A

Un, une responsable du recrutement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Een succes

A

Une réussite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Een salaris
Un salaire
26
Een proffesionele sector
Un secteur, domaine d'activité
27
Het teamwork
Le travail d'équipe
28
Het telewerk
Le télétravail
29
Ervaren
Experimenté(e)
30
Geluidsdicht
Insonorisé(e)
31
Megalomaan
Mégalo
32
Bevredigend, wat voldoening geeft
Satisfaisant(e)
33
Virtueel
Virtuel(le)
34
Verfijnen, precizeren
Affiner
35
Anticiperen
Anticiper
36
Zich richten op
Cibler
37
Aannemen, tewerkstellen
Embaucher
38
Overwegen (om)
Envisager (de)
39
Rijpen, groeien
Murir
40
Onderhandelen
Négocier
41
Zich uit de slag trekken, zijn plan trekken
Se débrouiller
42
Selecteren
Sélectionner
43
Openbloemen
S'épanouir
44
Zich specialiseren (in)
Se spécialiser (en)
45
Zijn honger stillen
Assouvir sa soif (de)
46
Ambitie hebben
Avoir de l'ambition
47
Een (echte) neus hebben voor
Avoir le (vrai) sens des affaires
48
Op zijn gemak zijn
Être a l'aise
49
Getalenteerd, goed zijn (met zijn handen)
Être doué(e) (de ses mains)
50
Afnemen, in verval zijn
Être en baisse
51
Floreren, groeien, uitbreiden
Être en expansion
52
Erg populair zijn
Être en vogue
53
Je eigen baas, bazin zijn
Être son, sa propre patron(ne)
54
Nuttig zijn voor
Être utile à
55
Een beroep beoefenen
Exercer un emploi, un métier
56
(Geld) laten opbrengen
Faire fructifier
57
Scherpstellen op, de balans opmaken
Faire le point sur
58
Scherpstellen op, de balans stellen
Faire le point sur
59
Een, de balans opmaken
Faire un, le bilan
60
(Zich) een doel stellen
(Se) fixer un objectif
61
Het hoofd koel houden
Garder son sang-froid
62
Uren doorbrengen met
Passer des heures à
63
Risico's nemen
Prendre des risques
64
In een team werken
Travailler en équipe
65
Zijn weg vinden
Trouver sa voie