Depressie Flashcards

1
Q

Bij hoeveel criteria en welke duur kun je spreken over een depressieve episode?

A

Minimaal 5 criteria gedurende 2 weken, waarvan in ieder geval sombere stemming/verlies van plezier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de DSM-5 criteria voor depressie? (9)

A
  1. Sombere stemming
  2. Verlies van plezier
  3. Verandering eetlust/gewicht
  4. Slaapproblemen
  5. Psychomotore agitatie/remming
  6. Lichamelijke vermoeidheid
  7. Gedachten over waardeloosheid/schuld
  8. Concentratiestoornis/besluiteloosheid
  9. Gedachten aan dood, suïcidaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt de ernst van de depressie ingedeeld?

A

Vragenlijst o.b.v.:
Aantal en aard van symptomen
Gevolgen voor functioneren
Mate van suïcidaliteit
Melancholische/psychotische kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke graderingen voor depressie zijn er, en wat is her corresponderende puntenaantal op de Hamilton rating scale? (5)

A
  1. 0-7 = geen depressie
  2. 8-13 = lichte depressie
  3. 14-18 = matige depressie
  4. 19-23 = ernstige depressie
    5 >23 = zeer ernstige depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn melancholische kenmerken van depressie? (8)

A
  1. Anhedonie
  2. Ontbreken stemmingsreactiviteit
  3. Andere kwaliteit van stemming dan verdriet
  4. Dagschommeling, slechter in de ochtend
  5. Vroeg ochtendontwaken
  6. Psychomotore remming/agitatie
  7. Verminderde eetlust/gewichtsverlies
  8. Buitensporig schuldgevoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke typen depressieve stemmingsstoornissen zijn er? (4)

A
  1. Depressieve stoornis
  2. Persisterende depressieve stoornis/dysthyme stoornis
  3. Premenstruele stemmingsstoornis
  4. Depressieve stoornis door een middel, medicatie of lichamelijke aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het diagnostisch criterium voor een persisterende depressieve/dysthyme stoornis?

A

3 of meer symptomen van depressie gedurende 2 jaar
Daarbij in ieder geval langdurige stemming, vaker wel dan niet aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij welke hulpverlener zijn de verschillende vormen van depressie meestal in zorg?

A

Depressie zonder melancholische kenmerken: huisarts/polikliniek
Depressie met melancholische kenmerken: veelal zorg in kliniek of op afdeling
Depressie met psychotische kenmerken: vrijwel altijd zorg op afdelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de volgorde prevalentie van de verschillende subtypen depressieve stoornis van hoog naar laag?

A
  1. Depressie zonder melancholische kenmerken = 10-15% life time risk
  2. Depressie met melancholische kenmerken
  3. Depressie met psychotische kenmerken: 0,4-3% lifetime risk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de basisinterventies voor alle patiënten met depressie? (3)

A
  1. Psycho-educatie
  2. Actief volgen
  3. Structureren van dagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de behandeling van een eerste episode/<3 maanden van lichte depressie? (3)

A
  1. Basisinterventies
  2. Eerste lijn therapie (running therapie/psychosociale hulp)
  3. Afwachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de behandeling van een >3 maanden durende/recidief lichte depressie? (3)

A
  1. Basisinterventies
  2. Kortdurende psychotherapie
  3. Evt. eerste lijn interventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de behandeling van een matige/ernstige depressie zonder melancholische kenmerken? (3)

A
  1. Basisinterventies
  2. Evt. eerste lijn interventie
  3. Psychotherapie (CGT/IPT) of medicatie (SSRI)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de behandeling van een matige/ernstige depressie met melancholische/psychotische kenmerken? (3)

A
  1. Basisinterventies
  2. Evt. eerste lijn interventie
  3. Medicatie: TCA/SNRI/SSRI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een belangrijke voorwaarde voor psychotherapie?

A

Normale intelligentie & aanwezige motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de respons op medicatie bij de verschillende vormen van depressie?

A

Depressie zonder melancholische kenmerken: matig (<50%)
Depressie met melancholische kenmerken: 60%
Depressie met psychotische kenmerken: 55%

Dus: true drug response wordt hoger als depressie ernstiger wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de relatieve werkzaamheid van psychotherapie vs. medicatie bij de verschillende vormen van depressie?

A

Depressie zonder melancholische kenmerken: AD = PT
Depressie met melancholische kenmerken: AD&raquo_space; PT
Depressie met psychotische kenmerken: AD&raquo_space; PT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is destep-up behandeling van depressie?

A
  1. Psychotherapie/SSRI
  2. Omzetten SSRI naar TCA
  3. Toevoegen lithium bij TCA
  4. Klassieke MAO-remmer
  5. ECT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoeveel % van de Nederlanders gebruikt ooit tijdens het leven een antidepressivum?

A

10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de meest voorkomende indicaties voor het gebruik van antidepressiva?

A

~50% depressie
Angst is ook veelvoorkomend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wie schrijft de meeste antidepressiva voor?

A

60-70% van de antidepressiva wordt voorgeschreven door de huisarts
30% door psychiater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de gemiddelde werkzaamheid van antidepressiva?

A

55%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Therapietrouw van antidepressiva is laag vanwege bijwerkingen. Welke zijn dit? (2)

A
  1. Seksuele bijwerkingen
  2. Toename van depressiviteit/angst in eerste periode van gebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Uit welk aminozuur wordt 5-HT gemaakt?

A

Tryptofaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Uit welk aminozuur wordt NA gemaakt?

A

Tyrosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke mechanismen zijn voor handen om de beschikbaarheid van monoamines in de synapsspleet te verhogen? (4)

A
  1. Blokkeren van 5-HT reuptake pomp
  2. Blokkeren van MAO = minder afbraak monoamines
  3. Stimuleren van postganglionaire receptoren die het serotinerge effect versterken
  4. Remmen van presynaptische 5-HT/NA-receptoren die de afgifte van monoamines remmen
27
Q

Welke receptortypen zijn verantwoordelijk voor de presynaptische remming van de afgifte van 5-HT en NA?

A

5-HT: 5-HT 1B/1D receptoren
NA: alfa-2 receptor

28
Q

Welke farmacologische interventies kunnen worden ingezet op de beschikbaarheid van NA? (4)

A
  1. Receptor (ant)agonisten (bijv. cocaïne)
  2. Re-uptake blockers (bijv. cocaïne)
  3. MAO-A remmers
  4. Depletie van NA-bevattende granules
29
Q

Welke farmacologische interventies kunnen worden ingezet op de beschikbaarheid van 55-HT? (5)

A
  1. 5-HT 1A agonisten -> anxiolytica
  2. 5-HT 2 agonisten -> antipsychotica/antihypertensiva
  3. 5-HT 3 antagonisten -> antibraakmiddelen
  4. MAO-A remmers -> antidepressiva
  5. Re-uptake blockers -> antidepressiva
30
Q

Welke groepen antidepressiva zijn voorhanden?

A
  1. Klassieke antidepressiva = TCA’s
  2. SSRI’s
  3. Serotonine-noradrenaline re-uptake inhibitors (SNRI’s)
  4. Presynaptische alfa-2 receptor antagonisten
  5. MAO-remmers
  6. Overige antidepressiva
31
Q

Wat zijn de belangrijkste TCA’s? (3)

A
  1. Amitriptyline
  2. Nortriptyline
  3. Imipramine
32
Q

Wat zijn de belangrijkste SSRI’s? (5)

A
  1. Fluoxetine
  2. Fluvoxamine
  3. Paroxetine
  4. Sertraline
  5. Citalopram
33
Q

Wat is de meest gebruikte SNRI?

A

VEnflaxine

34
Q

Wat zijn de belangrijkste alfa-2 antagonisten voor antidepressief gebruik? (3)

A
  1. Mianserine
  2. Mirtazepine
  3. Trazodon
35
Q

Wat zijn de belangrijkste MAO-remmers? (2)

A
  1. Tranylcypromine
  2. Moclobemide
36
Q

Welke dieetaanpassing is belangrijk bij MAO-remmers en waarom?

A

Tyramine-arm dieet
Tyramine zorgt voor vrijzetten van NA uit zenuwuiteinden -> combinatie met MAO kan sterke sympathische effecten geven

37
Q

Hoe lang moet een klasse antidepressiva gebruikt worden voordat een switch wordt overwogen? Hoe kan van klasse antidepressiva worden gewisseld?

A

4-6 weken geen effect = switchen
Switchen middels afbouwen en switch naar andere klasse

38
Q

Op welke neurotransmitters werken de verschillende TCA’s?

A

Amitriptyline/imipramine: zowel NA als 5-HT
Nortriptyline: mn. NA

39
Q

Blokkade van re-uptake, presynaptische receptoren of afbraak heeft een acute stijging van monoamineconcentraties tot gevolg. Hoe lang duurt het voor het antidepressief effect optreedt, en wat zijn de verklaringen hiervoor? (2)

A

2-4 weken
1. Geen serotoninetekort, maar verstoorde receptorbalans -> na 2-4 weken herstel van deze balans
2. 5-HT is niet direct maar indirect betrokken bij depressiviteit; SSRI’s zorgen voor neurogenese waardoor het gemakkelijker wordt om te leren om te gaan met stress

40
Q

Welke mechanismen treden op bij herstel van de 5-HT receptorbalans bij gebruik van antidepressiva? (3) Waar resulteert dit in?

A
  1. Verlaging postsynaptische NA-receptoren
  2. Verlaging postsynaptische 5-HT receptoren
  3. Mogelijk afname presynaptische 5-HT receptoren
    Resultaat: minder negatieve feedback op afgifte van 5-HT
41
Q

Hoeveel % van de patiënten wordt binnen een jaar na staken van antidepressiva weer depressief? Hoeveel % van de antidepressiva gebruikers?

A

40% vs. 20%

42
Q

Waarom moeten antidepressiva langzaam worden afgebouwd?

A

Voorkomen van onttrekkingsverschijnselen
Geen effect op recidief depressie

43
Q

Wat is de gedachte achter het gebruik van ketamine als antidepressivum?

A

Werkt op glutaminerge NMDA-receptor, omdat er mogelijk een verstoord glutamaat metabolisme is bij depressie

44
Q

Wat is het voordeel van ketamine?

A

Werkt sterk antisuïciaal

45
Q

Wat zijn de korte en lange termijn bijwerkingen van ketamine?

A

Korte termijn: dissociatie
Lange termijn: onbekend

46
Q

Op welke neurotransmitters/receptoren grijpen TCA’s in? (4)

A
  1. Acetylcholine/M-receptor
  2. Histamine/H-receptor
  3. Serotonine/5-HT receptor
  4. Catecholamines/alfa+bèta receptoren
47
Q

Welke bijwerkingen danken TCA’s aan hun effect op acetylcholine? (5)

A
  1. Droge mond
  2. Obstipatie
  3. Tachycardie
  4. Glaucoom
  5. Verwardheid
48
Q

Welke bijwerkingen danken TCA’s aan hun effect op histamine? (2)

A
  1. Sedatie
  2. Toename lichaamsgewicht
49
Q

Welke bijwerking danken TCA’s aan hun effect op serotonine?

A

Afname eetlust

50
Q

Welke bijwerkingen danken TCA’s aan hun effect op catecholamines? (2)

A
  1. Orthostatische hypotensie
  2. Tachycardie
51
Q

Wat is het risico van een overdosering met TCA’s?

A

Hartritmestoornissen
Delier met convulsies

52
Q

Wat is het nadeel van nortriptyline als antidepressivum?

A

Kan agitatie veroorzaken -> verhoogt suïciderisico

53
Q

Wat is de behandeling van een overdosering met TCA’s?

A

Antagoneren van de effecten met bètablockers, antiaritmica, cholinesteraseremmers & benzodiazepines

(benzodiazepines tegen convulsies)

54
Q

Wat is het nut van het meten van TCA bloedspiegels?

A

Checken van therapietrouw; geven ook een indicatie van antidepressief effect

55
Q

Wat zijn de bijwerkingen van SSRI’s? (7)

A
  1. Misselijkheid
  2. Diarree
  3. Libidoverlies
  4. Vertraagde ejaculatie
  5. Hoofdpijn
  6. Afname eetlust
  7. Grotere bloedingsneiging
56
Q

Wat is het serotonine syndroom? Wat zijn de symptomen? (3)

A

Zeldzame bijwerking van SSRI’s, bestaande uit:
1. Hyperthermie
2. Rigiditeit
3. Agitatie

57
Q

Hoe wordt serotonine syndroom behandeld?

A

Serotonine receptor antagonnisten

58
Q

Wat is het risico van een combinatie van een SSRI en een MAO remmer? Hoe wordt dit voorkomen?

A

Serotonine syndroom of hypertensieve crisis
Eerst ene klasse volledig afbouwen voor switch naar de andere

59
Q

Welke oorzaken van afwezigheid van antidepressief effect moeten worden uitgesloten voordat wordt besloten tot een switch van middel/klasse? (4)

A
  1. Incorrecte diagnose
  2. Verlaagde therapietrouw
  3. Te lage dosis
  4. Te korte therapieduur
60
Q

Wat is het werkingsmechanisme van lithium?

A

Blokkade van intracellulaire messengersystemen

61
Q

Lithium heeft een smalle therapeutische breedte. Welke effecten treden op bij te hoge dosering? (6)

A
  1. Hevig braken
  2. Diarree
  3. Tremor
  4. Duizeligheid
  5. Convulsies
    6 Coma
62
Q

Lithium kan bepaalde systemen ontkoppelen van hun receptor. Welke systemen zijn dit, en wat is hiervan het gevolg?

A

Vasopressine: polyurie/polydipsie
TSH: hyperthyreoïdie

63
Q

Welke somatische aandoeningen kunnen (o.a.) depressieve episodes veroorzaken?

A
  1. M. Parkinson
  2. M. Alzheimer
  3. Myocardinfarct
  4. Hepatitis
64
Q

Welke geneesmiddelen kunnen (o.a.) depressieve episodes veroorzaken? (4)

A
  1. Corticosteroïden
  2. Cytostatica
  3. Anticholinergica
  4. Onttrekking van verslavende middelen