der Genitiv + der Imperativ Flashcards

(6 cards)

1
Q

Vervoeg het vraagwoord.

A

wer
wen
wem
wessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef het bepaald lidwoord in alle naamvallen.

A

der die das die
den die das die
dem der dem den (+n)
des (+s) der des (+s) der

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Maak oefeningen op der Imperativ.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke voorzetsels zijn met genitief?

A

während, wegen, außerhalb, innerhalb, statt-anstatt, trotz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer gebruik je de genitief?

A
  • bezit uit te drukken
  • tijdsaanduidingen
  • voorzetsels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Maak oefeningen op de genitief.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly