Divers Flashcards
(39 cards)
1
Q
Maandag
A
Lundi
2
Q
Dinsdag
A
Mardi
3
Q
Woensdag
A
Mercredi
4
Q
Donderdag
A
Jeudi
5
Q
Vrijdag
A
Vendredi
6
Q
Zaterdag
A
Samedi
7
Q
Zondag
A
Dimanche
8
Q
Januari
A
Janvier
9
Q
Februari
A
Février
10
Q
Maart
A
Mars
11
Q
April
A
Avril
12
Q
Mei
A
Mai
13
Q
Juni
A
Juin
14
Q
Juli
A
Juillet
15
Q
Augustus
A
Août
16
Q
September
A
Septembre
17
Q
Oktober
A
Octobre
18
Q
November
A
Novembre
19
Q
December
A
Décembre
20
Q
zijn
A
être
21
Q
hebben
A
avoir
22
Q
gaan
A
aller
23
Q
komen
A
venir
24
Q
willen
A
vouloir
25
zullen
devoir
26
zitten
être assis
27
nemen
prendre
28
blijven
rester
29
lopen
marcher
30
kunen
pouvoir
31
moeten
devoir
32
mogen
pouvoir
33
staan
être debout
34
weten
savoir
35
kijken
regarder
36
maken
faire
37
doen
faire
38
werken
travailler
39
zeggen
dire