DU H1 ww D-N & N-D Flashcards
(76 cards)
1
Q
ankreuzen
A
aankruizen
2
Q
aankruizen
A
ankreuzen
3
Q
arbeiten
A
werken
4
Q
werken
A
arbeiten
5
Q
beantworten
A
beantwoorden
6
Q
beantwoorden
A
beantworten
7
Q
bedeuten
A
betekenen
8
Q
betekenen
A
bedeuten
9
Q
fragen
A
vragen
10
Q
vragen
A
fragen
11
Q
hören
A
horen/luisteren
12
Q
horen/luisteren
A
hören
13
Q
lesen
A
lezen
14
Q
lezen
A
lesen
15
Q
machen
A
maken
16
Q
maken
A
machen
17
Q
sagen
A
zeggen
18
Q
zeggen
A
sagen
19
Q
schreiben
A
schrijven
20
Q
schrijven
A
schreiben
21
Q
übersetzen
A
vertalen
22
Q
vertalen
A
übersetzen
23
Q
unterstreichen
A
onderstrepen
24
Q
onderstrepen
A
unterstreichen
25
bekommen
krijgen
26
krijgen
bekommen
27
benutzen
gebruiken
28
gebruiken
benutzen
29
brauchen
nodig hebben
30
nodig hebben
brauchen
31
ontdecken
ontdekken
32
ontdekken
ontdecken
33
es gibt
er is/er zijn
34
er is/er zijn
es gibt
35
fahren
rijden
36
rijden
fahren
37
kommen-gehen
komen-gaan
38
komen-gaan
kommen-gehen
39
Lust haben auf
zin hebben in
40
zin hebben in
Lust haben auf
41
anschauen
bekijken/kijken naar
42
bekijken/kijken naar
anschauen
43
gucken
kijken
44
kijken
gucken
45
holen-bringen
halen-brengen
46
halen-brengen
holen-bringen
47
leben
leven
48
leven
leben
49
schicken
sturen
50
sturen
schicken
51
sprechen
spreken
52
spreken
sprechen
53
telefonieren
bellen
54
bellen
telefonieren
55
treffen
ontmoeten
56
ontmoeten
treffen
57
vergleichen
vergelijken
58
vergelijken
vergleichen
59
zeichnen
tekenen
60
tekenen
zeichnen
61
anfangen
beginnen
62
beginnen
anfangen
63
aufhören
ophouden/stoppen
64
ophouden/stoppen
aufhören
65
brauchen
nodig hebben
66
nodig hebben
brauchen
67
erfahren
ervaren
68
ervaren
erfahren
69
raten
raden
70
raden
raten
71
suchen-finden
zoeken-vinden
72
zoeken-vinden
suchen-finden
73
üben
oefenen
74
oefenen
üben
75
wählen
kiezen
76
kiezen
wählen