DU H2 ww D-N & N-D Flashcards
(42 cards)
1
Q
besuchen
A
bezoeken
2
Q
bezoeken
A
besuchen
3
Q
einladen
A
uitnodigen
4
Q
uitnodigen
A
einladen
5
Q
erzählen
A
vertellen
6
Q
vertellen
A
erzählen
7
Q
Es tut mir leid.
A
het spijt me
8
Q
het spijt me
A
Es tut mir leid.
9
Q
feiern
A
vieren
10
Q
vieren
A
feiern
11
Q
gratulieren
A
feliciteren
12
Q
feliciteren
A
gratulieren
13
Q
lachen
A
lachen
14
Q
schenken
A
cadeau geven
15
Q
cadeau geven
A
schenken
16
Q
singen
A
zingen
17
Q
zingen
A
singen
18
Q
tanzen
A
dansen
19
Q
dansen
A
tanzen
20
Q
beschreiben
A
beschrijven
21
Q
beschrijven
A
beschreiben
22
Q
drücken-ziehen
A
duwen-trekken
23
Q
duwen-trekken
A
drücken-ziehen
24
Q
erleben
A
beleven
25
beleven
erleben
26
geben-nehmen
geven-nemen
27
geven-nemen
geben-nehmen
28
stattfinden
plaatsvinden
29
plaatsvinden
stattfinden
30
verstehen
verstaan/begrijpen
31
verstaan/begrijpen
verstehen
32
lieben
houden van
33
houden van
lieben
34
mitbringen
meebrengen
35
meebrengen
mitbringen
36
sich freuen auf
uitzien naar
37
sich streiten
ruziemaken
38
sich verkleiden
zich verkleden
39
wünschen
wensen
40
zeigen
tonen/laten zien
41
tonen/laten zien
zeigen
42
wensen
wünschen