duits mondeling Flashcards

(45 cards)

1
Q

hoe vind je haar

A

wie findest du sie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ik vind….. omdat

A

ich finde….. weil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kan je goed met haar

A

verstehst du dich gut mit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ik kan goed met haar

A

ich verstehe mich echt gut mit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ik heb een goed relatie met

A

ich habe ein …. verhalitnis zu….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoelang ben je met hem

A

wie lange bist du schon mit
seid ihr schon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ik ben sinds/ pas

A

ich bin seit/ erst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar/ hoe heb je …

A

wo/ wie habt ihr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ik voel me

A

ich fuhle mich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het gaat met mij

A

es geht mir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat denk je daarvan

A

was haltst du davon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ik ben van mening dat

A

ich bin der meinung das

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

volgens mij/ mijn mening is

A

meiner meinung nach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ik ben het er mee eens als

A

ich bin damit einverstanden wenn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat moet/ kan .. aanraden/ doen

A

was soll/ kann …. raten/ machen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ik denk dat je zou moeten

A

ich denke du soltest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

misschien kan jij

A

vielleicht konntest du

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

volgende keer moet je

A

nachstes mal musst du

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ik kan me voorstellen dat

A

ich kann mir vorstellen dass

20
Q

kan in u wat vragen

A

darf ich sie etwas fragen

21
Q

kan je mij zeggen

A

konnen sie mir sagen

22
Q

weet u q

23
Q

hoe kom ik naar

A

wie komme ich

24
Q

zou je willen

25
moet ik nemen
muss ich nehmen
26
niet verstaan
nicht verstanden
27
van hier uit gaat u het beste
von hier aus gehen sie am besten
28
kan ik u
kann ich ihnen
29
kunt u mij
konnen sie mir
30
waar vind ik / is er
wo finde ich / gibt es
31
is het mogelijk
is est moglich
32
kan ik daar
kann ich dort
33
kan ik betalen alsjeblieft
konnte ich bitte zahlen
34
ik wil graag
ich wurde gerne
35
ik wil u vragen
ich mochte sie bitten
36
waarom ben je geitresseerd in
warum interesierst du dich fur
37
in mijn vrijetijd
in meiner freizeit
38
in het weekend
am wochenende
39
wat doe je daar precies
was machst du da genau
40
wat heb je daarvoor nodig
braucht man dafur
41
ik stel voor dan zuerst und dann
ich schlage vor dass.... zuerst....und dann
42
ik wil in geen geval
ich will auf keinen fall
43
ik wil perse
ich will unbedingt
44
ik heb afgesproken met
ich bin ... schon mit ...... verabredet
45
ik moet helaas afzeggen
ich muss leider absagen