Duitse woorden uit oefenboek Flashcards
(43 cards)
1
Q
unterhalten
A
onderhouden
1
Q
weiteren
A
verder , aanvullend
2
Q
Einladung
A
uitnodiging
3
Q
wiederholten
A
herhaling
4
Q
wäre
A
zou
5
Q
Wochenende
A
weekend
6
Q
Mitarbeiter
A
medewerker
7
Q
Zeitraum
A
tijdperk
8
Q
Selbstverständlich
A
vanzelfsprekend
9
Q
sondern
A
maar
10
Q
umschauen
A
omkijken
11
Q
Schön
A
Mooi
12
Q
Wiedersehen
A
tot ziens
13
Q
treffen
A
Ontmoeten
14
Q
vereinbart
A
overeengekomen
15
Q
daher
A
dus
16
Q
Vorschlag
A
voorstel
17
Q
demnächst
A
binnenkort
18
Q
Termin
A
afspraak , datum
19
Q
Anzahl
A
aantal
20
Q
durchgeben
A
doorgeven
21
Q
ausweichen
A
uitwijking
22
Q
heimlich
A
in het geheim
23
Q
jemand
A
iemand
24
magst
zoals
25
brauche
nodig
26
jetzt
nu
27
heute
vandaag
28
damals
dan
29
dreck
vuil
30
vielleicht
misschien
31
teil
deel
31
sagt
zegt
32
bedeutet
betekent
33
weiteren
verder , meer
34
empfohlen
aanraden
35
einladen
uitnodigen
36
geklotzt
veel moeite gedaan
37
gespannt
gespannen
38
Anfang
begin
39
Ausgleich
compensatie
40
Auftrag
bestelling
41
gestrigen
gister