Dutch Verbs Flashcards

(1104 cards)

1
Q

Crash

A

Neerstorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Imitate

A

Nadoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Guess

A

Raden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Save (come to the rescue)

A

Redden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Resolve

A

Oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Swear by

A

Zweren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Translate

A

Vertalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Support

A

Steunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Be possible

A

Lukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

To spy / peak / cheat by looking

A

Spieken

“Hij spiekte bij zijn buurman tijdens de toets.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lead

A

Leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Refresh

A

Verversen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lock

A

Sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

To annoy

A

Ergeren

“Ik ergerde me aan het lawaai.”

“Hij ergerde zich aan haar gedrag.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Crave

A

Snakken (naar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Undervalue

A

Onderwaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

To recognise (an issue not someone)

A

Onderkennen

“De overheid onderkent het tekort aan leraren.”

“Hij onderkende het gevaar van zijn beslissing pas later.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Amount to

A

Bedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Offer

A

Aanbieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Walk into / hit against / collide

A

Aanbotsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Indicate

A

Aangeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Point out

A

Aanwijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Insist

A

Aandringen

Ik dring aan om een vergadering to hebben deze week
Iets is dringend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Look at

A

Aankijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
See how it goes
Afkijken
26
Register x2
Aanmelden Opgeven (zichzelf)
27
Assume
**Aannemen** Aangenomen
28
Tackle (not football)
Aanpakken
29
To take something off someone
Afpakken
30
To connect
Aansluiten
31
Lock up
Afsluiten
32
Get dressed
Aankleden
33
Undress
Uitkleden
34
Adjust to a situation or to try
Aanpassen
35
Try clothes on or pay attention
Aantrekken
36
To take off clothes you have just tried on
Uittrekken
37
Wank x2
Aftrekken Rukken
38
Arrive
Aankomen
39
To get rid of something or come off something
Afkomen
40
Arriving by walking
Aanlopen
41
How something will go
Aflopen
42
To be affected / turn on
Aandoen
43
Turn off
Uitdoen
44
To touch someone
Aanraken
45
To approach by car
Aanrijden
46
To bump something against something
Aanstoten
47
To hit something against
Tegenstoten
48
To wine (hypercondryact)
Aanstellen
49
To make an application
Aanvragen (doen)
50
To announce
Aankondigen Soms afronding gebruikt, zelfde betekenis: “Schiphol is sinds eind vorige week officieel begrensd door de afkondiging van een lager maximumaantal vluchten.”
51
Support / cheer on
Aanmoedigen
52
Urge
Aansporen (van/om/tot)
53
To hitch on
Aanhaken “Hij haakte aan bij het gesprek.” “Na de pauze haakte iedereen weer aan bij de vergadering.” “Ze haakte de kabel aan de machine.” “Ik heb de trailer aan de auto gehaakt.”
54
To unhook / uncouple
Afhaken
55
Propose
Aanzoeken
56
Come across (bump into, things and people)
Aantreffen
57
To cut
Aansnijden
58
Exaggerate / over-colour
Aandikken
59
To pet
Aaien
60
Hesitate
Aarzelen
61
Amuse
Amuseren (met)
62
Cancel
Annuleren
63
Answer
Antwoorden (op)
64
Assimilate
Assimileren
65
Advise
Adviseren
66
Stay back
Achteraanblijven
67
Sit at the back
Achteraanzitten
68
Find out
Achterhalen
69
Imitate someone
Achternadoen
70
Dry off
Afdrogen
71
Cut off (behaviour)
Afkappen
72
Distract
Afleiden
73
Cool down
Afkoelen
74
Kick off
Aftrappen
75
Meet or agree
Afspreken (met/bij) of (dat)
76
Cross off
Afvinken
77
Wonder / consider / ask yourself
Afvragen
78
Wait and see
Afwachten
79
Do the dishes
Afwassen
80
Weigh up
Afwegen
81
Put off (an appointment)
Afzetten
82
Turn on (an appliance)
Aanzetten
83
Turn off
Uitzetten
84
Cancel an appointment
Afzeggen
85
Finish something
Afmaken
86
Lose weight
Afvallen
87
To have regret
Berouwen hebben van
88
Possessed to behave
Bezielden
89
Fool someone
Belazeren
90
To disadvantage
Benadelen “Die beslissing kan kleine ondernemers benadelen.” “De nieuwe regels benadelen mensen met een laag inkomen.” • Verleden tijd: benadeelde • Voltooid deelwoord: benadeeld
91
To begin
Beginnen (aan)
92
To be annoyed / so annoying
Baalen
93
Blabber
Babbelen
94
Bake
Bakken
95
Burst
Barsten
96
Blow
Blazen
97
Keep up
Bijhouden
98
To catch up chatting
Bijkletsen
99
Recover / chill
Bijkomen
100
Bite
Bijten
101
Enter / penetrate
Binnendringen
102
To turn out
Blijken
103
Stay
Blijven
104
Block
Blokkeren
105
Build
Bouwen
106
Roar
Brullen
107
Bend over
Bukken
108
Order (for the table)
Bestellen
109
Move
Bewegen
110
Visit
Bezoeken
111
Enter
Binnenkomen
112
Burn
Branden
113
To break
Breken
114
Bring
Brengen
115
Bend
Buigen
116
Browse
Bladeren
117
Contain / involve / concern
Betreffen E-Mail met een uitnodiging
118
To be pregnant or a place suit you
Bevallen
119
To obstruct
Belemmeren
120
To go off
Bederven
121
To threaten
Bedreigen
122
To complain
Beklagen (over)
123
Think of something
Bedenken
124
Mean / clarify
Bedoelen
125
Control
Beheersen
126
To manage
Beheren “Hij beheert de financiën van het bedrijf.” “Je kunt je accountinstellingen zelf beheren.”
127
To determine
Bepalen
128
To influence
Beïnvloeden
129
Invest x2
Beleggen Investeren
130
Achieve
Bereiken Heb je iets bereiken Ik heb het bereikt
131
To decide
Beslissen
132
To dedicate time
Besteden
133
To govern
Besturen “Zij besturen het bedrijf al jaren samen.” “Het land wordt bestuurd door een coalitie van drie partijen.”
134
Pay
Betalen
135
Involve / concern
Betreffen
136
Affirm / validate
Bevestigen
137
Describe
Beschrijven
138
Process (take time to)
Bewerken
139
Think of
Bedenken
140
To offer
Bieden “Ze bood haar excuses aan.” “Ze boden vijftig euro voor het schilderij.” “De organisatie biedt steun aan vluchtelingen.”
141
To pray
Bidden Bid(t) Bad / Baden Gebeden
142
Prove
Bewijzen
143
Keep safe
Bewaren
144
Find oneself
Bevinden
145
Get caught (in the act)
Betrappen (op)
146
Extinguish
Blussen “De brandweer bluste het vuur.” “Ze hebben het kampvuur geblust voordat ze gingen slapen.” “Blus de kaarsen voor je naar bed gaat.” “Ze probeerde de woede van haar collega te blussen met een grapje.”
147
Include / involve
Betrekken Vrienden bij het gesprek
148
Signify
Betekenen
149
To handle / treat / deal with
Behandelen Ik behandel deze vraag later De masseuse behandeld de vrouw Ik behandel de kind met vriendelijke woorden
150
Exist
Bestaan
151
To protect
Beschermen (van)
152
Emphasise
Benadrukken
153
Save (money or time)
Besparen
154
To experience
Beleven
155
Call (phone)
Bellen
156
Grope
Betasten
157
Answer (back)
Beantwoorden
158
Understand
Begrijpen
159
To preserve (things) betekent iets bewaren, niet verliezen, of in stand houden. Het is een wat formeler woord, en je ziet het vaak in schrijftaal of in serieuze contexten.
Behouden “We willen onze tradities behouden.”
160
Make yourself known or famous
Bekendmaken
161
To confess x3
Bekennen Vergelijkbaar met toegeven Biechten
162
Look at / review
Bekijken
163
Promise
Beloven
164
Judge
Beoordelen
165
Limit (certain)
Beperken
166
Visit
Bezoeken
167
To bleep
Bliepen
168
Chill
Chillen
169
To Claim x2 betekent dat je iets stelt of zegt, vaak zonder direct bewijs te leveren. Je geeft hiermee aan dat je van mening bent dat iets waar is, maar dit kan ter discussie staan.
Beweren Claimen “Hij beweert dat hij het examen heeft gehaald.” “De onderzoeker beweert dat de resultaten van het experiment betrouwbaar zijn.” “Claimen” is een vrij recent overgenomen term uit het Engels. Het betekent ook stellen dat iets waar is, maar wordt vaak gebruikt in contexten waarin iemand aanspraak maakt op iets of zichzelf op een bepaalde manier positioneert. “Hij claimt de titel van beste kok.”
170
Communicate
Communiceren
171
Compliment
Complimenteren
172
Compute
Computeren
173
Condone
Condoleren
174
Compromise
Comprimeren
175
Conform
Conformeren
176
Note
Constateren
177
Coordinate
Coördineren
178
Cultivate
Cultiveren
179
Control / monitor
Controleren
180
Concentrate
Concentreren (op)
181
Clash
Clashen
182
Thank
Danken (an)
183
Keep walking
Doorlopen
184
Keep going
Doorgaan
185
To penetrate / get through / sink in / become clear / dawn on
Doordringen “Het water drong door in de kelder.” “Het drong pas later tot me door wat hij bedoelde.” “De ernst van de situatie drong eindelijk tot haar door.”
186
Dance
Dansen
187
Share
Delen
188
Think
Denken (aan/over/om)
189
Do
Doen
190
Push closed
Dichtdrukken
191
Stick closed
Dichtplakken
192
To spend time
Doorbrengen “Ik heb het weekend met mijn familie doorgebracht.”
193
To realise (do you understand) betekent dat je iets doorziet, beseft of merkt wat er echt aan de hand is.
Doorhebben “Ik had niet door dat jij er al was.” “Heb je door wat hij probeert te zeggen?” “Hij deed alsof hij het niet doorhad.”
194
Get through (a period)
Doorkomen
195
See through
Doorzien
196
Shower
Douchen
197
Turn
Draaien
198
Push
Duwen
199
Drink
Drinken
200
Dare
Durven
201
Decline
Dalen
202
To Conduct or Motivate
Drijven Hij drijft zijn eigen bedrijf. (= hij runt een bedrijf) Wat drijft jou om dit werk te doen? (= wat motiveert je?)
203
Cover (a table)
Dekken
204
Degrade
Degraderen
205
Figure out through investigation
Dokteren (uit te)
206
To interpret
Interpreteren
207
To dim
Dimmen
208
To press
Drukken
209
Dive / duck
Duiken
210
To last
Duren
211
Close (a door or window)
Dichtdoen
212
Slam closed
Dichtslaan
213
Serve
Dienen Opdienen (serve up)
214
Document
Documenteren
215
Wander (without direction)
Dwalen
216
To insist
Staan erop of Dringen op aan “Mijn moeder staat er altijd op dat ik ontbijt.” (of: “Mijn moeder dringt er altijd op aan dat ik ontbijt.”)
217
Force
Dwingen
218
Dream
Dromen
219
Emigrate
Emigreren
220
Recognise (someone or something)
Herkennen
221
Eat
Eten
222
Bike
Fietsen
223
Whistle
Fluiten
224
Whisper
Fluisteren
225
Function
Functioneren
226
Look like - physical
Eruitzien
227
Find out
Erachter te komen
228
Focus
Focussen (op)
229
To end
Eindigen (met)
230
Use
Gebruiken
231
Believe
Geloven
232
Shine
Glimmen
233
Approve
Goedkeuren
234
Get along with or approve
Goedvinden
235
Grab / grasp
Grijpen
236
Get caught
Gesnapten (zijn)
237
Border
Grenzen (aan)
238
Grow
Groeien
239
Scream / Schriek
Gieren
240
Snatch
Grissen
241
Go
Gaan
242
Happen
Gebeuren
243
Behave
Gedragen
244
Count (towards)
Gelden
245
To enjoy
Genieten
246
Give
Geven
247
Smile
Glimlachen
248
Slide through
Glippen
249
Throw
Gooien
250
Dig
Graven
251
Greet
Groeten
252
Grant
Gunnen
253
Slide
Glijden Gleed
254
To rush
Haarsten
255
Get / fetch
Halen
256
To hang
Hangen “Ik hang de jas aan de kapstok.” “De schilderijen hangen aan de muur.” “Het gesprek bleef maar hangen.” “Zullen we vanavond gaan hangen?” “We hebben daar de hele middag gehangen.”
257
Hate
Haten
258
Help
Helpen
259
Repeat (voice and a training session, but not a day)
Herhalen
260
Remember (a meeting or a memory)
Herinneren
261
Reread
Herlezen
262
Recover / restore (a person)
Herstellen
263
Remarry
Hertrouwen
264
Reform
Hervormen
265
See again
Herzien
266
Have
Hebben
267
To be called
Heten
268
Resume
Hervatten
269
Cough
Hoesten
270
Have to
Hoeven
271
Hear / belong
Horen
272
Keep / hold / love
Houden
273
Keep (less literal)
Houwen
274
Cry
Huilen
275
Hire
Huren
276
To rule / prevail
Heersen “Er heerste giep / feest.” “De koning heerst over het land.” “De zon heerst over de woestijn, waar weinig leven is.”
277
Hope
Hopen
278
Reuse
Herbruiken
279
Lift oneself (literally)
Hijsen (zichzelf)
280
Imitate
Imiteren
281
Immigrate
Immigreren
282
Import
Importeren
283
Breathe in
Inademen
284
Inform
Informeren
285
Hand in
Inleveren
286
Frame (literally)
Inlijsten
287
Enable
Inschakelen
288
Rub in
Insmeren
289
To interest
Interesseren
290
Hunt
Jagen
291
Collapse
Instorten
292
Go in
Ingaan
293
Give in
Ingeven
294
Overtake
Inhalen
295
Entail
Inhouden
296
Warm up (practice)
Inkomen
297
Let in
Inlaten
298
To initiate / preface
Inleiden
299
Take in
Innemen
300
Sign in
Inschrijven
301
Sleep in
Inslapen
302
Board (a train)
Instappen
303
Settle in x2
Instellen / installeren
304
Play cards
Kaarten
305
To calm
Kalmeren
306
Cut it out
Kappen
307
Know someone or stuff
Kennen
308
To argue / bicker
Kibbelen
309
Choose
Kiezen
310
Look
Kijken (naar)
311
Pinch
Klemmen
312
Climb
Klimmen Die berg beklimmen
313
Popping / banging
Knallen
314
Cuddle
Knuffelen
315
Craft (things)
Knutselen
316
Cook
Koken
317
Come
Komen
318
Buy
Kopen
319
Screech / Schriek betekent hard schreeuwen of schreeuwen van angst, pijn of opwinding
Krijsen “Het kind begon te krijsen toen het zijn speelgoed verloor.” “De vogels in de bomen kerven en krijsen de hele dag.”
320
Groan
Kreunen
321
Cross
Kruisen
322
Crawl
Kruipen
323
Knock
Kloppen
324
To sound
**Klinken** Klink(t) Klonk / Klonken Geklonken
325
Complain
Klagen
326
Get to know someone / introduce yourself
Kennismaken
327
Chew
Kauwen
328
Clap
Klappen
329
To make a mess x2
Knoeien Klooien
330
Tickle
Kietelen
331
Babble
Lallen
332
To land
Landen
333
To let / let’s
Laten
334
Empty (a bath)
Leeglopen
335
Legalise
Legaliseren
336
Empty
Legen
337
Lay something
Leggen
338
Legitimise
Legitimeren
339
Lead
Leiden
340
Learn
Leren
341
Let (something or something)
Letten
342
Lean
Leunen
343
Live (alive / live you life)
Leven
344
Read
Lezen
345
Lie (to someone)
Liegen
346
Glue
Lijmen
347
Lie down
Liggen
348
Suffer
Lijden
349
Seem(s) like
Lijken
350
Lurk / peak
Loeren
351
Walk
Lopen
352
Listen
Luisteren (naar)
353
Talk nonsense
Lullen
354
Lunch
Lunchen
355
Stay at someone’s
Logeren (bij)
356
Mow
Maaien
357
Like (someone)
Magen
358
Bring with you
Meebrengen
359
Experience more literal
Meemaken
360
Turn out for the better
Meevallen
361
Report
Melden
362
Manage (simple)
Menageren
363
Mean
Menen
364
Notice
Merken
365
Mix
Mengen
366
Misuse
Misbruiken
367
Mishandle
Mishandelen
368
Go wrong
Misgaan
369
Miss
Missen
370
Mobilise
Mobiliseren
371
Must
Moeten
372
Sulk
Mokkelen
373
Grumble
Mopperen
374
Motivate
Motiveren
375
Can / may
Mogen
376
Take with you
Meenemen
377
To go with
Meegaan
378
Screw
Naaien
379
Think over
Nadenken
380
Imitate
Nadoen
381
Reverberate
Nadreunen
382
To consider / with empathy
Nagaan
383
Examine / review
Nakijken
384
To come down to
Neerkomen
385
Let down / lower
Neerlaten “De kraan laat de doos neerlaten op de grond.” “Het was moeilijk om zijn trots neer te laten.”
386
Put down
Neerleggen
387
Crash
Neerstorten
388
Countdown
Neertellen Aftellen
389
To ignore
Negeren “Ze negeerde de oproep.” “Hij negeerde mijn waarschuwing.”
390
Take
Nemen
391
Shag
Neuken
392
Name
Noemen
393
Note down
Noteren
394
To suggest een idee of voorstel naar voren brengen, meestal op een bescheiden of voorzichtige manier.
Opperen “Zij opperde het idee om eerder te vertrekken.” “Mag ik iets opperen?” → Mag ik een idee voorstellen? • Tegenwoordige tijd (ott): ik opper, jij/u/hij/zij/het oppert, wij/jullie/zij opperen • Verleden tijd (ovt): ik/jij/hij opperde, wij/jullie/zij opperden • Voltooid deelwoord: geopperd • Voorbeeld: Hij heeft dat plan al eerder geopperd.
395
Practice
Oefenen
396
Embrace
Omarmen Omarm je identiteit
397
Hug
Omhelzen
398
Breakfast
Ontbijten
399
Meet for first time
Ontmoeten
400
To explode (anger)
Ontploffen
401
Escape from
Ontsnappen (aan)
402
To relax
Ontspannen
403
To design
Ontwerpen
404
To develop
Ontwikkelen
405
To turn on (sexually)
Op te geilen
406
To assign / commission
Opdragen “De leraar droeg de leerlingen op hun werkstuk in te leveren.” “Hij werd opgedragen om de vergadering te leiden.” “Dit lied draag ik op aan mijn beste vriend.”
407
To open
Openen
408
Annul / abolish
Opheffen
409
Left to me to pay sort
Opdraaien (voor)
410
Break (the rules)
Overtreden
411
Clear up
Opklaren
412
Establish
Oprichten
413
Pep up
Oppeppen
414
Clean up (your stuff)
Opruimen
415
Optimise
Optimaliseren
416
Perform
Optreden
417
Excite (sexually)
Opwinden
418
Organise
Organiseren
419
Bridge over
Overbruggen
420
Exaggerate
Overdrijven
421
Dominate
Overheersen De stem overheerst de ruimte Een persoon is meer aan het domineren
422
To cross over
Oversteken “Ze staken de Atlantische Oceaan over met een zeilboot.” “Hij vloog naar New York en stak zo de Atlantische Oceaan over.” “De eerste die solo de oversteek maakte per vliegtuig was Charles Lindbergh.”
423
Convince
Overtuigen Overtuigd (van)
424
To be attacked/hijacked or swept up by / sieged by
Overvallen “De bank is gisterochtend overvallen.” “Ik werd ineens overvallen door vermoeidheid.” “Ze werd overvallen door emoties tijdens de toespraak.” Dit is een niet-scheidbaar werkwoord — “over” blijft dus altijd vastzitten aan “vallen”.
425
Test
Overhoren
426
Overhear
Afluisteren
427
To rekindle / flare up / intensify
Opflakkeren “Tussen hen flakkerde de passie weer op na die lange tijd van afstand.” “Ik voelde de oude gevoelens weer opflakkeren toen ik haar zag.” “Haar woede flakkerde even op toen ze de slechte nieuws hoorde.”
428
Turn around
Omdraaien
429
To deal with / live with it
Omgaan
430
Change clothes
Omkleden
431
Turn over (an event)
Omslaan
432
Convert
Omzetten
433
Interrupt
Onderbreken
434
Negotiate
Onderhandelen
435
Maintain
Onderhouden
436
Underestimate
Onderschatten
437
Support
Ondersteunen
438
To Sign
Ondertekenen
439
Research
Onderzoeken
440
Discover
Ontdekken
441
To get rid of
Ontdoen Hij probeert zich te ontdoen van slechte gewoontes (reflexive if self) Hij wilde haar ontdoen van alle zorgen
442
Escape x2
Ontsnappen Ontkomen (aan)
443
Remember (a fact)
Onthouden
444
To deny
Ontkennen “Hij ontkende het gerucht.” “Ze ontkende dat ze iets fout had gedaan.”
445
Originate (from/due to)
Ontstaan
446
Receive (something) / get it (a parcel)
**Ontvangen** Ontving / ontvingen Ontvangen Ik ontving jouw eisen
447
Judge
Oordelen
448
Call up
Opbellen
449
Build up
Opbouwen
450
Bring up
Opbrengen
451
Eat up
Op eten
452
Give up
Opgeven
453
Pick up (someone from a station, from a shop)
Ophalen
454
To stop with something you’re doing
Ophouden
455
Stand up for
Opkomen (voor)
456
Train (career) / raise
Opleiden
457
Underline
Onderstrepen
458
Be aware / pay attention
Opletten
459
Yield / produce
Opleveren
460
Record
Opnemen
461
To pick up / take up / arrest
Oppakken Betekenissen: • Iets fysiek oppakken: “Hij pakt het boek van de grond op.” • Een taak/herstart oppakken: “Ze pakt haar studie weer op.” • Iemand arresteren: “De politie heeft hem opgepakt.”
462
Look after (a baby or child)
Oppassen
463
To hurry up
Opschieten
464
Store
Opslaan
465
Lift up
Optillen
466
Notice / realise
Opvallen “Het viel me op dat hij zo stil was.” “Ze probeert altijd op te vallen met haar kleding.” “Valt het jou ook op hoe rustig het is?” “Die rode jas valt echt op.”
467
Raise (children)
Opvoeden
468
Cancel (give something up)
Opzeggen
469
Set up (less formal)
Opzetten
470
To boast / brag
Opscheppen (over) “Hij schept altijd op over zijn dure auto.” “Ze schept op over hoe goed ze kan koken.”
471
Open something (a can)
Openmaken
472
Operate
Opereren
473
Switch over
Overgaan
474
Persuade (person … and situation)
Overhalen (van … om)
475
Consider
Overwegen
476
Weigh up
Opwegen
477
Left over
Overblijven
478
Overthink
Overdenken
479
Redo
Overdoen
480
Overcome / happen to
Overkomen
481
Pass away
Overleden
482
Discuss
Overleggen
483
Take over
Overnemen
484
Overestimate
Overschatten
485
Skip (a page / session)
Overslaan
486
Oversee
Overzien
487
Exaggerate
Overdrijven
488
Unbolt (a phone)
Ontgrendelen
489
Get over
Overeenkomen
490
Lift off
Opstijgen
491
Get along with
Overweg kunnen (met)
492
To pack
Pakken
493
To park
Parkeren
494
Fit
Passen
495
Gauge
Peilen
496
Worry
Piekeren (over)
497
To place
Plaatsen
498
Find a space
Plaatsvinden
499
Attack
Aanvallen
500
Tease
Plagen
501
Stick
Plakken
502
Pick / pluck
Plukken
503
Plunder
Plunderen
504
Speak
Praten (tegen)
505
Present
Presenteren
506
Try
Proberen
507
Taste
Proeven
508
Profit
Profiteren
509
To protest
Protesteren “Duizenden mensen protesteerden op het plein.” Ageren (formeler en ouderwetser) “Het kantoor ageert al langer fel tegen alle vormen van discriminatie.”
510
Publish
Publiceren
511
Pick (nose, in holes)
Peuteren
512
Promote
Promoveren
513
Jab
Prikken
514
Pair
Paren
515
Perform
Presteren
516
Tinker
Prutsen
517
Reach / touch
Raken
518
Rattle
Ratelen
519
Rationalise
Rationaliseren
520
Rage
Razen
521
React
Reageren
522
Realise
Realiseren
523
Arrange / sort out
Regelen
524
Travel
Reizen
525
Calculate
Rekenen
526
Brake
Remmen
527
Run
Rennen
528
Jog
Hardlopen
529
Renovate
Renoveren
530
Repair
Repareren
531
Reserve
Reserveren
532
Drive
Rijden
533
Row
Roeien
534
Shout / call
Roepen
535
Stir
Roeren
536
Smoke
Roken
537
Roll
Rollen
538
To smell
Ruiken
539
Swap
Ruilen
540
Clean (your stuff)
Opruimen
541
Wank
Rukken
542
Rest
Uitrusten
543
Rummage
Rommelen
544
Skate
Schaatsen
545
Be ashamed
Schamen (zich voor)
546
Laugh out loud
Schateren
547
Estimate
Schatten
548
Divorce
Scheiden
549
To insult / curse
Schelden “Hij begon de leraar uit te schelden.” “Ze werd uitgescholden voor leugenaar.”
550
Differ / bother
Schelen
551
Rip
Scheuren
552
Shoot
Schieten
553
Shine
Schijnen
554
Paint
Schilderen
555
Clean
Schoonmaken
556
Scream
Schreeuwen
557
Write
Opschrijven
558
To startle / shock
Schrikken
559
Sketch
Schetsen
560
Shock
Schrokken
561
Shake
Schudden
562
Shove
Schuiven
563
Tremble
Sidderen
564
Pass / success
Slagen
565
Sleep
Slappen
566
Swallow
Slikken
567
Taste
Smaken
568
Feast like a child
Smikkelen
569
Smuggle
Smokkelen
570
Devour enjoy (food)
Smullen
571
Get it / understand
Snappen
572
Smear / butter
Smeren
573
Stare
Staren
574
Snear
Sneren
575
/ go out
Sneuvelen
576
Play
Afspelen
577
Rinse
Spoelen “Ik ga even de glazen spoelen.” “Spoel de wond met schoon water.”
578
Speak
Spreken
579
Jump
Springen
580
Stand
Staan
581
Step
Stappen
582
Stare
Staren
583
Steal
Stelen
584
Ask / Propose
Stellen
585
Vote
Stemmen
586
Die
Sterven
587
Support
Steunen
588
Stamp
Stampen
589
Set up / start up x2
Stichten Opzetten
590
Stop
Stoppen
591
Strive
Streven
592
Iron
Strijken
593
To stumble / trip
Struikelen
594
Stumble
Stuntelen
595
Send
Sturen (naar)
596
To beg
Smeken Om vergeving zou smeken
597
Long for / crave
Snakken (naar)
598
To suck up / brown noise
Slijmen “Hij zit constant te slijmen bij de baas voor een promotie.” “Stop met slijmen, ik trap er niet in.”
599
Kick
Schoppen
600
To scrape
Schrapen “Ik schraap de kaas van het bord.” “Hij schraapte het ijs van de voorruit.” “Ze moesten geld bij elkaar schrapen voor de vakantie.”
601
To snarl / snap
Snauwen “De leraar snauwde tegen de leerling omdat hij te laat was.” “Ze snauwde dat hij zijn kamer moest opruimen.” “Hij werd boos en snauwde iets terug.”
602
Fuel / put gas in
Tanken
603
Tax
Taxeren
604
Come across
Tegenkomen
605
Disappoint (a let down)
Tegenvallen
606
Draw
Tekenen
607
Telephone
Telefoneren
608
Count
Tellen
609
To do with
Ten maken hebben
610
Put right
Terechtwijzen
611
Return
Terugkeren
612
Look back x3
Terugkijken Terugzien Achteraf zien
613
Be satisfied
Tevreden
614
Tap
Tikken
615
Lift
Tillen
616
Allow
Toelaten Ik let het toe dat de kinderen mag komen
617
Admit / concede
Toegeven
618
To add / apply
Toepassen Hoe je de grammatica toepast in een zin
619
Add (to a list or conversation etc)
Toevoegen Kan je als vriend of contact (op social media / telefoon toevoegen) Zijn humour voegde veel toe aan het gesprek Voeg een snufje zout toe aan het gerecht
620
To conjure
Toveren
621
Draw (conclusions)
Trekken
622
Afront / brave
Trotseren
623
Marry
Trouwen
624
Doubt
Twijfelen Over - concrete situatie Aan - vermoeden hebben dat iets niet waar is Tussen - twee dingen
625
Shake (body)
Trillen
626
Plow
Ploegen
627
Extend / enlarge
Uitbreiden
628
Invite
Uitnodigen
629
Blow out
Uitblazen
630
Share among / out
Uitdelen
631
To go out / go on the assumption
Uitgaan
632
Give out
Uitgeven
633
Look forward to
Uitkijken
634
Let out
Uitlaten
635
Explain
Uitleggen
636
End a relationship
Uitmaken
637
Rest
Uitrusten
638
Pronounce
Uitspreken
639
Get out
Uitstappen
640
Stick or stand out
Uitsteken
641
Find out
Uitvinden
642
Execute / release
Uitvoeren (Not see how it goes - dat is lopen)
643
Broadcast
Uitzenden
644
Sort / pick
Uitzoeken
645
Take apart
Uit elkaar halen
646
Validate
Valideren
647
Fall
Vallen
648
Catch
Vangen
649
To sail (general ship)
**Varen** Voer
650
Tie up
Vastbinden
651
Fight
Vechten
652
Wipe
Wegen
653
Auction
Vielen
654
Change
Veranderen
655
Ban
Verbannen
656
Astonish
Verbazen
657
To cover up
Verdoezelen “Het is duidelijk dat er fouten verdoezeld zijn.” “De overheid probeerde de omvang van het debacle te verdoezelen.”
658
Disappear
Verdwijnen
659
To poison
Vergiften
660
Be mistaken
Vergissen
661
Entangle
Verstrengelen
662
Grant
Vergunnen
663
Look forward
Verheugen
664
Increase
Verhogen
665
Move house
Verhuizen (naar)
666
Fuck up
Verkloten
667
Screw up
Verknallen
668
Be shy
Verlegen
669
Lose
Verliezen
670
To avoid
Vermijden
671
Reduce / lessen / diminish
Verminderen
672
Suspect
Vermoeden
673
Murder
Vermoorden
674
Humiliate
Vernederen
675
Afford
Veroorloven
676
Cause
Veroorzaken
677
Desire / long for
Verlangen (naar)
678
Ruin
Verpesten
679
Nurse
Verplegen
680
Oblige
Verplichten
681
Betray
Verraden
682
To surprise
Verrassen
683
Differ by
Verschillen
684
Addicted
Verslaven (aan)
685
Entangled
Verstrikken
686
Suffocate
Verstikken
687
Recite
Vertolken
688
Delay
Vertragen
689
Trust
Vertrouwen
690
Be bored
Vervelen
691
Paint
Verven
692
To delete / remove
Verwijderen “Ze verwijderde haar naam van de lijst.” “De regering heeft het voorstel verwijderd uit de agenda.”
693
Soften
Verzachten
694
Collect / gather / assemble / compile
Verzamelen
695
Insure
Verzekeren
696
Make something up
Verzinnen
697
Establish / settle / plant
Vestigen
698
Celebrate
Vieren
699
Find
Vinden
700
Fly
Vliegen
701
To swear / curse
Vloeken “Hij vloekte toen hij zich stootte.” “Ze begon te vloeken van frustratie.”
702
Flee
Vluchten
703
Feed
Voeden
704
Follow
Volgen
705
Forward
Voren
706
Form
Vormen
707
Fold
Vouwen
708
To ask
Vragen (naar/om/over/aan)
709
Eat / devour / wolf
Vreten
710
Fear
Vrezen
711
Freeze
Vriezen
712
Fill
Vullen
713
Defend
Verdedigen
714
Earn
Verdienen
715
Report
Vermelden
716
Tempt
Verleiden (met)
717
Deepen / dive into (a subject)
Verdiepen
718
Refresh
Verversen
719
Cheat (at a game)
Valsspelen
720
Screw tight
Vastdraaien
721
Cling / hold on to
Vasthouden
722
Be stuck (in traffic)
Vaststaan
723
Bide / await
Verbeiden
724
Inherent
Erven
725
Hide (behind) literal and work
Verbergen (achter)
726
Improve
Verbeteren
727
Connect or link
Verbinden
728
Divide
Verdelen
729
Fall under suspicion
Verdenken
730
Drown
Verdrinken
731
Perish
Vergaan
732
Compare
Vergelijken
733
Forget
Vergeten
734
Rent out
Verhuren
735
Disguise
Verkappen
736
Explore
Verkennen
737
To reveal
Verklappen Onthullen Onthullend
738
Declare
Verklaren
739
Sell
Verkopen
740
Obtain
Verkrijgen
741
Abandon
Verlaten
742
Divest
Verleggen
743
Expire
Verlopen
744
Entertain
Vermaken
745
Hear / learn
Vernemen
746
Renew
Vernieuwen
747
Move (move something to another place)
Verplaatsen
748
Appear / show up
Verschijnen
749
Shift / postpone
Verschuiven
750
Decorate
Versieren
751
Beat (at a sport or match)
Verslagen
752
Understand (someone talking)
Verstaan
753
Strengthen
Versterken
754
Stiffen
Verstijven
755
Tell / recite / tell all
Vertellen (over)
756
Leave
Vertrekken
757
Threaten
Bedriegen
758
Fade
Vervagen
759
Decay
Vervallen
760
Rot
Rotten
761
Replace
Vervangen
762
Prosecute
Vervolgen
763
Expect
Verwachten
764
To warm / heat
Verwarmen
765
Make clearer
Verduidelijken
766
Confuse
Verwarren
767
Treat
Verwennen
768
To process (pain and literal)
Verwerken “Ze is nog steeds aan het verwerken dat haar oma is overleden.” “Hij heeft die klap nog niet verwerkt.” “De fabriek verwerkt afval tot energie.”
769
Amaze
Verwonderen
770
Degenerate
Verworden
771
Postpone
Verzetten
772
Request
Verzoeken
773
Care / nurture
Verzorgen
774
Drown (your sorrows)
Verzuipen
775
Satisfy
Voldoen
776
Prepare
Voorbereiden
777
To persist
Doorzetten “Je moet altijd doorzetten, ook al is het moeilijk.”
778
Pretend x2
Voorgeven Doen alsof
779
Pre-chew
Voorkauwen
780
Prefer
Voorkeuren
781
To Occur Make the impression that Prevent / avert
Voorkomen “Fouten komen vaak voor in dit type tekst.” “Hij komt erg beleefd voor.” “Om schade te voorkomen, werden er extra veiligheidsmaatregelen genomen.”
782
Read out loud
Voorlezen
783
Enlighten
Verlichten
784
Give example
Voornamen
785
Imagine
Voorstellen
786
Progress
Vooruitgang boeken
787
Go forward
Vooruitgaan
788
Foresee
Voorzien
789
Take for granted
Voorlief nemen
790
Hide x2
Verschuilen (achter) Verstoppen
791
Prone to / susceptible to
Vatbaar zijn (voor)
792
Disturb
Verstoren Storen
793
Convict / sentence
Veroordelen
794
Condemn
Verdoemen
795
Disapprove
Afkeuren
796
Have to
Hoeven
797
Feel
Voelen
798
Blow / fan (the wind)
Waaien
799
Value
Waarderen
800
Warn
Waarschuwen
801
Wait
Wachten (op)
802
Walk (hobby)
Wandelen
803
Distrust
Wantrouwen
804
Warm
Warmen
805
Wash
Wassen
806
Go away
Weggaan
807
Walk away
Weglopen
808
Take away (from a baby)
Wegnemen
809
To refuse (formeel)
Weigeren “Ze weigerde te praten.”
810
Wake up
Wekken
811
To get used to And unused to
Wennen Aanwennen en afwennen
812
Wish
Wensen
813
Work
Werken
814
To throw / cast / shed “gooien” (maar dan wat formeler of ouderwets)
Werpen “Ze wierpen stenen naar het raam.” “De spelers wierpen zich op de bal.” • Tegenwoordige tijd: ik werp, jij werpt, wij werpen • Verleden tijd: ik wierp, jij wierp, wij wierpen • Voltooid deelwoord: geworpen
815
Know
Weten (of)
816
Point out
Wijzen (op)
817
Shop
Winkelen
818
Want
Willen
819
Win
Winnen
820
Demonstrate
Aantonen “Hij kon niet aantonen dat hij onschuldig was.” “Ze toonde haar schoenen.” ≠ “Ze toonde aan dat haar schoenen duur waren.”
821
Erase
Wissen
822
Sweep
Vegen
823
Change (one for another)
Wisselen
824
Live (in a place)
Wonen
825
Become
Worden
826
Wave
Wuiven
827
Go away / clear off
Wegwezen
828
Blame for / on
Wijten (aan)
829
Wrestle
Worstelen (met)
830
Bet
Wedden Verwedden (in third person)
831
Seed
Zaaien
832
Sail
Zeilen
833
Send
Zenden
834
Set / put
Zetten
835
See
Zien
836
Be
Zijn
837
Sing
Zingen
838
Sink
Zinken
839
Sit
Zitten
840
Search
Zoeken (naar)
841
Kiss
Zoenen
842
Care / take care of something
Zorgen
843
Drink / booze / guzzle
Zuipen
844
Should or could
Zullen
845
To Moan / whine / winge x2
Zuren Zaniken
846
Wave / sway
Zwaaien
847
Swim
Zwemmen
848
Keep silent
Zwijgen Ik heb me hele leven gezwegen Hij zwijgt over de andere zodat hij niet gepakt wordt
849
To wander / roam x2
Zwerven Dolen
850
Sweat
Zweten
851
Swear
Zweren
852
Say
Zeggen (tegen)
853
Shame
Beschamen
854
Get lucky
Boffen
855
Injure
Verwonden
856
Link
Koppelen (aan)
857
Happen
Gebeuren
858
Intercept
Onderscheppen
859
Imagined
Verbeelden
860
Throw away
Wegwerpen
861
Discuss (before an agreement)
Bespreken
862
Reframe
Herformuleren
863
Provide (for people) x2
Zorgen Bieden
864
Refuse (new) een informeel (soms wat eigenwijs of stoer klinkend) werkwoord dat betekent: weigeren om iets te doen, vaak koppig of bewust.
Vertikken “Ik vertik het om sorry te zeggen, hij begon!” “Hij vertikt het gewoon om te luisteren.” → Hij weigert koppig om te luisteren.
865
Give your contrary point of view
Verleggen
866
Shield
Afschermen
867
Deliver x2
Leveren Bezorgen
868
Promise
Beloven
869
Promise
Beloven
870
Belong to
Behoren
871
Avoid / outrun
Ontlopen
872
Avenge
Wreken Wraak nemen wordt vaker gebruikt
873
Avenge
Wreken
874
Cherish
Koesteren
875
Nurture
Voeden
876
Contaminate
Besmetten
877
Infect x2
Infecteren Aansteken
878
To figure out
Uitvogelen
879
To view
Bezichtigen
880
Pay / afford
Renderen
881
To dampen
Dempen
882
To fib
Jokken
883
To entrust
Toevertrouwen
884
To consume
Nuttigen
885
Expel / drive away / kill (time)
Verdrijven In third person / passive only Ik moest de tijd verdrijven
886
Scrape out
Uitkrabben “Ze krabde het potje helemaal uit.” “Hij krabde de modder uit zijn schoenen.”
887
Taken along
Meetronen
888
Provenance
Herkomst
889
To resist
Weerstaan In third person / passive only Ik kon haar weerstaan
890
To exorcise (heks)
Bezweren Allen met heksen
891
Spray
Besproeien
892
To get lost
Verdwalen
893
To secure
Beveiligen Maar gebruik meer bevestigen to secure dingen aan dingen
894
To take up (the road)
In beslag nemen
895
To focus / concentrate on
Turen Turen betekent lang en intensief kijken, vaak naar iets op een bepaalde afstand of wanneer je moeite hebt om iets goed te zien. Het kan ook betekenen dat je met veel concentratie kijkt, bijvoorbeeld omdat je iets probeert te begrijpen of te zien. “Hij stond uren te turen naar de horizon.” “Ik moet even turen om te zien wat dat daar is.”
896
To buzz
Bruisen
897
To be wrapped in / shrouded
Hullen
898
To radiate
Stralen
899
To overwhelm x2
Overweldigen Overdonderen
900
To impair / affect
Aantasten “De tandarts zei dat de zuur in mijn mond mijn tanden heeft aangetast.” “De slechte kritiek tastte zijn zelfvertrouwen aan.”
901
Approach
Naderen
902
To itch
Kriebelen
903
To unleash
Ontketen
904
To mock / ridicule
Bespotten “Bespot me niet uit” “Ze bespotten hem omdat hij met een bril naar school kwam.” Lach me niet uit
905
To beckon / motion
Wenken
906
To cheat someone
Bedonderen
907
Claim / demand / hog
Eisen
908
Protect
Behoeden
909
To deprive
Ontnemen
910
Reconsider
Heroverwegen
911
Recommend
Aanraden
912
To come forth / arise
Voortkomen
913
Nose about
Rondneuzen
914
To pass (a ball)
Doorgeven
915
Float
Drijven
916
To wear
Dragen
917
Check it out (?)
Aantikken
918
To Shiver x2
Huiveren Rillen
919
Die away / fade away
Wegsterven
920
To turn around
Omkeren
921
To grate
Raspen
922
To end
Ophouden
923
To crush
Verpletteren
924
To behold / set eyes on
Aanschouwen “Aanschouwen” is een vrij formeel woord in het Nederlands en betekent het bekijken van iets, vaak met aandacht of bewondering, en meestal van iets belangrijks of indrukwekkends. “De koning aanschouwde het volk vanaf zijn balkon.” “Wat je nu zult aanschouwen, is uniek.”
925
To knock over
Omstoten Hij stootte per ongeluk het glas om. Ik stoot de emmer om. De harde wind stootte de tuinmeubelen om. (Hier wordt bedoeld dat de tuinmeubelen door de wind omgewaaid werden.)
926
To spill wordt meestal gebruikt om aan te geven dat vloeistoffen of andere losse stoffen onbedoeld over een oppervlak worden verspreid of gedruppeld.
Morsen “Ik morste mijn koffie op de tafel.” (Hier geeft de zin aan dat de koffie per ongeluk over de tafel is verspreid.) “Hij morste de melk tijdens het inschenken.”
927
To clench
Ballen
928
To elicit
Ontlokken
929
To strangle / throttle betekent letterlijk iemand de adem afsnijden door de keel dicht te knijpen, vaak met dodelijke afloop.
Wurgen De moordenaar wurgt zijn slachtoffer. Het slachtoffer is gewurgd. De hoge huurprijzen wurgen de kleine ondernemer. Ze voelde zich gewurgd door de strenge regels. 1. Wurgen • Actief: Iemand wórdt gewurgd door een ander. • Het betekent iemand met opzet de keel dichtknijpen (met de handen, een touw, etc.), zodat die persoon geen lucht meer krijgt. • Wordt meestal gebruikt bij geweld of misdrijven. 2. Verstikken • Kan actief of passief zijn: Iemand verstikt, of iemand verstikt in iets. • Betekent geen lucht meer krijgen, bijvoorbeeld door een gebrek aan zuurstof, rook, een voorwerp in de keel, of zelfs door emoties. • Heeft een bredere betekenis dan “wurgen”. Voorbeelden: • Hij verstikte in een stuk brood. (ongeluk) • De baby verstikte bijna door een plastic zak. • Ze voelde zich verstikt door haar angst. (figuurlijk)
930
To feel it out
Aftasten
931
To pass by
Passeren
932
To thunder / throw / fall
Donderen Zij dondert van de trap
933
To bellow
Bulderen
934
To suck
Zuigen
935
To underestimate
Onderschatten
936
To scatter / strew / litter
Strooien
937
To console / comfort
Troosten
938
Come here
Kom hier heen
939
What it comes down to
Wat het op neerkomt (op neerkomen)
940
All good again
Alles weer koek en ei
941
To get sloppy
Verslonzen
942
To interrogate x2
Verhoren Ondervragen
943
To put / stick / insert / invest
Insteken
944
What a beauty
Wat een plaatje
945
To conceive / take it as betekent zoiets als begrijpen, interpreteren of zien als. Het wordt vaak gebruikt om aan te geven hoe je iets bedoelt of hoe je iets ervaart.
Opvatten Ik vat zijn stilte op als een teken dat hij het ermee eens is. Probeer het niet verkeerd op te vatten, het is goed bedoeld. Dat kan je op twee manieren opvatten. Hij vatte mijn opmerking verkeerd op.
946
To waste
Verspillen
947
To scare off
Afschrikken
948
To debrief
Nabespreken
949
To apologise
Verontschuldigen
950
To carry
Sjouwen
951
To alternate
Afwisselen
952
To demand (something specific or in a given moment of time)
Eisen
953
To demand (in general)
Opeisen
954
Angling
Hengelen
955
To conceal
Verhullen
956
To satisfy / gratify
Bevredigen
957
To study x2
Verdoen Verkwisten
958
To take away
Weghalen
959
To nose around
Snuffelen
960
Bring someone into play / throw into gear
Inschakelen
961
To procure
Aanschaffen Weinig zin om die drugs aan te schaffen
962
Wedded to
Verknocht
963
To shout
Grillen
964
To undertake
Ondernemen
965
To conquer x2
Veroveren Overwinnen “Het leger veroverde de stad.” “Hij veroverde haar hart.” “Ze wil de wereld veroveren met haar muziek.” “Ze overwon haar angst voor spreken in het openbaar.” “Het team overwon de tegenstander met 3-1.”
966
To slap together
Flansen “Hij flanste een presentatie in elkaar, maar het was duidelijk dat hij geen tijd had genomen.” “Die gast flanst altijd smoesjes in elkaar om te ontsnappen aan zijn verantwoordelijkheden.”
967
To send / ship / dispatch
Versturen “Ik verstuur een e-mail.” “We versturen de bestelling morgen.” “Het pakket werd gisteren verstuurd.”
968
To hold back
(Me) inhouden
969
To explain or be interpreted as (in the third person
Duiden Het probleem duidt zich vanzelf wanneer je beter kijkt Kun je duiden wie verantwoordelijk is voor deze faut? Vergelijkbaar met uitleggen / aangeven
970
To be contactable / have reception
Bereiken Ik kan je proberen te bereiken Ik ben niet bereikbaar / beschikbaar Ik heb geen bereik
971
To comprise
Omvatten
972
To back out / u turn when you say something
Terugkrabbelen
973
To fun flirt argue
Kissebissen
974
To argue x2
Discussiëren Betogen
975
To overlap
Overlappen
976
To patronise
Betuttelen
977
To make the link
De koppeling te maken
978
To heap praise on someone / flattery / mas
Een veer in je reet steken
979
I’m obsessed with it
Daar ben ik geobsedeerd door
980
To be accountable
Te verantwoorden
981
To swell
Zwelen
982
To bulge
Uit-Puilen uit iets naar buiten komen omdat er te veel van iets is “Zijn tas puilt uit van de boeken.” “De kast puilt uit van de kleren.” “Haar ogen puilden uit van schrik.”
983
To prod
Te porren Porren is een vriendelijk, licht duwtje — fysiek of figuurlijk — om aandacht te krijgen of iemand aan te moedigen. Het is speels, luchtig en vaak informeel. “Ik por hem even om te zeggen dat hij aan de beurt is.” “Je moet me morgen porren dat ik die mail nog stuur!”
984
To chase after
Najagen
985
To embroil
Verwikkelen “Ze zijn verwikkeld in een juridisch conflict.” “Ik wil me niet verwikkelen in andermans drama.” Verwikkelen (in) gebruik je als iemand verzeild raakt in iets complex, lastigs of onoverzichtelijks, meestal niet bewust of gewenst. Het is vaak een situatie die tijd, geduld of moeite kost om weer uit te komen.
986
To recommend formeler en afstandelijker • Komt vaker voor in officiële of professionele contexten. • Klinkt iets formeler en beleefder, soms zelfs zakelijk. • Wordt ook gebruikt in geschreven taal, zoals brieven of rapporten.
Aanbevelen “De arts beveelt aan om met de behandeling te starten.” “Ik kan deze kandidaat van harte aanbevelen voor de functie.”
987
To wallow / revel
Zwelgen “Zwelgen” is een vrij intens werkwoord in het Nederlands, dat betekent jezelf volledig verliezen in iets, vaak op een overdreven of extreme manier. Het kan iets positiefs zijn (genieten), maar ook negatief (blijven hangen in verdriet of zelfmedelijden). “We zwelgden in pizza en wijn tijdens onze luie zondag.” “Hij zwelgt in zelfmedelijden sinds de break-up.”
988
To require
Vereisen
989
To forget / unlearn
Verleren
990
To shrink
Krimpen
991
To sparkle
Schitteren
992
To restrain
Weerhouden
993
To plot / devise
Beramen De aanslag was zorgvuldig beraamd. Het klinkt vaak serieus of zelfs dreigend, dus het wordt zelden gebruikt voor alledaagse dingen zoals het “beramen van een vakantie” — dan zeg je eerder “plannen”.
994
To parry / counter betekent in het algemeen iets afwenden of tegenwerken, zoals een aanval of kritiek. Het wordt zowel letterlijk (in sport of vechtsporten) als figuurlijk (bij het reageren op opmerkingen of kritiek) gebruikt.
Pareren “Tijdens het gevecht parreerde hij de stoten van zijn tegenstander.” “De politicus parreerde de harde vragen tijdens het interview.”
995
To caress iemand of iets zachtjes en liefkozend aanraken of over iets heen wrijven. Het heeft vaak een tedere, liefdevolle of geruststellende connotatie.
Strelen “Ze streelt haar kat zachtjes over zijn kop.” “Hij streelde haar hand om haar te troosten.” “Ik heb de zachte stof gestreeld.”
996
To clear / pave the way Hiermee geef je aan dat iemand of iets letterlijk of figuurlijk een weg of pad maakt.
Banen “De rivier baant zich een weg door het landschap.” “Hij baande zich langzaam maar zeker een weg naar de top van het bedrijf.” Het werkwoord is reflexief, dus je gebruikt bijvoorbeeld “zich banen”, “baande zich”, en “heeft zich een weg gebaand”.
997
To overload Letterlijk te veel belasten of vullen, en figuurlijk iemand overstelpen met iets (zoals complimenten, cadeaus, werk, enz.).
Overladen “Ze overlaadde ons met complimenten na de voorstelling.” “Hij is overladen met werk de laatste tijd.”
998
To drool betekent letterlijk dat er onvrijwillig speeksel uit de mond loopt, bijvoorbeeld bij een baby of bij iemand die iets extreem lekkers ziet. Daarnaast kan het ook figuurlijk gebruikt worden om aan te geven dat iemand extreem enthousiast is over iets, vergelijkbaar met “erom kwijlen”.
Kwijlen “Tijdens het slapen kwijlde hij regelmatig.” “Ze kwijlde van verlangen naar die chocoladetaart.”
999
To rave / gush about
Dwepen
1000
To glorify betekent dat je iets of iemand overdreven positief of bewonderend beschrijft. Het heeft vaak een kritische of negatieve ondertoon, alsof je iets mooier maakt dan het echt is. Je idealiseert iets, soms op een manier die niet realistisch is.
Verheerlijken “De film verheerlijkt geweld.” “Hij verheerlijkt het leven als influencer, maar vertelt niks over de stress.” “Gelovigen verheerlijken God in hun gebeden.” “Waarom verheerlijkt hij dat soort gedrag?” “Ze verheerlijkten het verleden alsof alles toen beter was.”
1001
To waltz in
Walsen
1002
To bounce x2
Kaatsen Stuiteren Ik kaatste de bal terug
1003
To scrape / scratch
Schrammen “Als je valt, schram je vaak je knieën.” “Hij schramde zijn arm aan een tak.”
1004
To utter
Slaken
1005
To be disgusted
Walgen
1006
To succumb
Bezwijken
1007
To flirt / chase / game informeel en komt vooral voor in de spreektaal. Het betekent dat iemand op een opvallende, vaak licht ondeugende en flirterige manier interesse toont in een ander persoon. als een minder formele manier om aan te geven dat iemand iemand anders (proberen) te verleiden of te flirten.
Aanpoten “Hij potte haar aan op het feestje.” “Ze vond het grappig en subtiel hoe hij haar aanpotte.”
1008
To be reborn
Herboren
1009
To question oneself
Afstellen
1010
To light (a cigarette)
Opsteken (Aansteker)
1011
To trump beter presteren dan iemand anders, of iets doen dat indrukwekkender is dan wat een ander heeft gedaan.
Overtroeven “Zij overtroefde alle andere kandidaten met haar presentatie.” beter presteren dan iemand anders, of iets doen dat indrukwekkender is dan wat een ander heeft gedaan.
1012
To tease / plague betekent dat je iemand steeds weer op een vervelende of pesterige manier plaagt, vaak met woorden maar soms ook fysiek. Het kan gaan om zachte plagerijen of om een hardere, minder acceptabele vorm van pesten.
Treiteren Gestuurd om mij te treiteren “Ze treiterden hem constant vanwege zijn accent.” “De jongens treiteren elkaar graag, maar meestal is het maar een grapje.” “Hij is al jaren getreiterd door klasgenoten.”
1013
To torment betekent dat je iemand (of iets) pijn doet, lastigvalt of geestelijk lijdt laat voelen — vaak op een intense of aanhoudende manier. Het heeft een serieuze, vaak emotionele of psychologische lading. In tegenstelling tot bijvoorbeeld “plagen”, is “—” zwaarder en ernstiger.
Kwellen “Hij werd gekweld door schuldgevoelens.” “Waarom kwel je jezelf zo met die gedachten?”
1014
To get confused / disconcerted
Zich door van de wijs brengen
1015
To go through iets aandachtig bekijken, bespreken of behandelen, vaak stap voor stap. Het wordt gebruikt in zowel formele als informele contexten, vooral bij leer- of overlegsituaties.
Door te nemen “We nemen de planning nog even door voor de vergadering.” “De docent nam het huiswerk met ons door.” “Ik ga er even snel doorheen.”
1016
To seep away iets langzaam en geleidelijk verdwijnt, wegvloeit of minder wordt, meestal zonder dat je het meteen merkt. Het kan zowel letterlijk (bijv. vloeistof) als figuurlijk (gevoelens, energie, hoop) gebruikt worden.
Wegsijpelen “Je enthousiasme is in de loop van de dag weggesijpeld.” “Langzaam sijpelde het nieuws door naar het publiek.”
1017
To be put to the test
Aan de tand gevoeld worden
1018
To pull yourself together betekent: jezelf bijeenrapen, jezelf moed inpraten of je sterk houden, vooral in een moeilijke situatie. Het heeft iets stoers of wilskrachtigs.
Vermannen (zichzelf) “Hij vermande zich en stapte het podium op.” “Ze vermande zich en hield haar tranen in.” • “Ik moest echt even doorbijten.” • “Ik trok mezelf bij elkaar.” • “Ik zette me eroverheen.”
1019
To bottle up / surpress betekent dat je emoties (zoals boosheid, verdriet, frustratie) niet uit, maar binnenhoudt, alsof je het “opsluit” in jezelf. Vaak gaat het dan over negatieve gevoelens.
Opkroppen Hij kropt al zijn frustraties op. Je moet je gevoelens niet opkroppen. Ze had alles zo lang opgekropt dat ze uiteindelijk ontplofte.
1020
To express
Uiten Ik uitte mijn medeleven
1021
To exploit x2 betekent dat je iemand of iets gebruikt voor je eigen voordeel, vaak op een oneerlijke of egoïstische manier. Het heeft een negatieve bijklank: je profiteert van een ander zonder rekening te houden met hun rechten of welzijn.
Exploiteren Uitbuiten “De werkgever buit zijn personeel uit door ze te veel te laten werken voor te weinig geld.” “Hij probeerde de verwarring uit te buiten om zelf hogerop te komen.” “Zij voelde zich uitgebuit in de vriendschap, omdat ze altijd alles moest geven.” Ook misbruiken of profiteren van
1022
In advance
Van te Voren
1023
To seize or be touched emotionally meestal iemand emotioneel raken of gebruik maken van een situatie. Het kan zowel letterlijk als figuurlijk gebruikt worden.
Aangrijpen “Hij greep de situatie snel aan” “Het verhaal van haar verlies greep me enorm aan” “De emotionele scène is me echt aangegrepen”
1024
To complete / wrap up
Afronden
1025
To attend
Bijwonen
1026
To pick up
Oprapen
1027
A string of notifications
Een reeks piepjes
1028
To be full
Vollopen “De kelder liep vol met water na de storm.” “Mijn ogen liepen vol tranen.” “Het stadion liep snel vol.” “Hij liep helemaal vol op dat feestje.” → Hij dronk veel alcohol (en werd misschien dronken).
1029
To wrap
Wikkelen
1030
To stare x2
Staren Turen
1031
To guard
Bewaken
1032
To digest
Verteren
1033
To be in debt
In het krijt staan
1034
To mutilate
Verminken
1035
To try it on (girls)
Versieren “Ze versierde hem met een glimlach en een drankje.”
1036
To buzz zacht, continu geluid, vaak van iets kleins zoals insecten of apparaten.
Zoemen “De bijen zoemden rond de bloemen.” “De ventilator zoemt zachtjes op de achtergrond.” “Zijn telefoon begon te zoemen in zijn zak.”
1037
To turn off or yourself away or rule out
Afkeren “Tijdens het wandelen keerde hij plotseling af en liep in de tegenovergestelde richting.” “Na lang overleg keerde hij zich van het voorstel af.” “Zij keerde zich van haar oude gewoonten af en ging een gezondere levensstijl nastreven.” “Zij is afgekeerd.”
1038
To recommend
Aan te bevelen
1039
To post
Posten
1040
To spar
Sparren
1041
To initiate
Initiëren
1042
To guarantee
Garanderen
1043
To devour iets gretig of met grote haast opeten of tot je nemen. Het wordt vaak gebruikt in de context van eten, maar ook figuurlijk.
Verslinden De leeuw verslond zijn prooi. Ze verslond het boek in één dag.
1044
To upload
Uploaden
1045
To undermine
Ondermijnen Een dienst die slechts lichtelijk werd ondermijnd door het feit dat ze een…
1046
To administer
Toedienen “De arts diende de patiënt een verdoving toe.” “Over het feit dat ze drie doses adrenaline toegediend had moeten krijgen.” “De agent diende hem een klap toe.”
1047
To hand out een wat netter of formeler woord voor iets geven of overhandigen, letterlijk of figuurlijk. Je gebruikt het bijvoorbeeld als je iemand iets fysiek geeft, maar ook als je iemand een idee, oplossing of hulpmiddel “aanreikt”.
Aanreiken “De docent reikte ons verschillende strategieën aan.” “We moeten jongeren de juiste handvatten aanreiken.” “Hij reikte haar de microfoon aan.” • Infinitief: aanreiken • Verleden tijd: reikte aan • Voltooid deelwoord: aangereikt
1048
To require
Vereisen
1049
To prune
Snoeien
1050
To justify
Verantwoorden
1051
To transfer x2
Overdragen Overhevelen “Toen AAA wilde gebruikers overhevelen naar een abonnement, liepen tienduizenden klanten weg.” In een financiële of zakelijke context kan het verwijzen naar het verplaatsen van middelen, zoals geld, activa of verantwoordelijkheden, van de ene afdeling of entiteit naar een andere.
1052
To moan
Doorzaniken
1053
To wane / fade
Tanen “Zijn liefde voor haar is nooit getaan.” “De glorie van die club is aan het tanen.”
1054
To succumb x2
Bezwijken Zwichten
1055
To launch
Lanceren
1056
To deviate anders zijn dan normaal of anders zijn dan wat verwacht of afgesproken is
Afwijken “Zijn mening wijkt af van de rest.” “Ze wijkt nooit af van haar principes.” “We zijn van de route afgeweken.” “De auto week uit naar rechts.”
1057
To culminate / fall into
Uitmonden
1058
To provide (a service)
Verstrekken “De bank verstrekt leningen aan klanten.” In dit geval levert de bank leningen. Leven of geven better dagelijks
1059
To discard
Afdanken PP: afdankten Afgedankt Afdankertje (ouwe schoenen, brocante)
1060
To wallow
Zwelgen
1061
To carry out / enact betekenis van “iets uitvoeren” of “veranderingen implementeren”.
Doorvoeren “De gemeente voert de nieuwe verkeersmaatregelen door.” “Het bedrijf voerde de reorganisatie door.” “Na uitgebreid overleg werd besloten de wijzigingen door te voeren.”
1062
To endure iets moeilijks of onaangenaams verdragen of doorstaan, meestal zonder te klagen. Het is een vrij plechtig of formeel woord en komt vaak voor in literaire of beschrijvende teksten.
Verduren Hij moet veel pijn verduren → plechtig / literair. Hij moet veel pijn verdragen → neutraler / algemener.
1063
To quash
Vernietigen
1064
To summon
Sommeren “Ze sommeerde hem om het pand te verlaten.” “De advocaat heeft de tegenpartij gesommeerd om de documenten te overhandigen.”
1065
To pay (slang)
Dokken
1066
To utilise / take advantage of gebruikmaken van iets op een nuttige of efficiënte manier. Het is vrij neutraal en komt zowel in formele als informele taal voor.
Benutten “Ze benut elke kans om zichzelf te ontwikkelen.” “We benutten de tijd om het project af te maken.”
1067
To whiffle / not get to the point
Lang van stof zijn
1068
To pant / gasp
Hijgen “Na het rennen stond hij hijgend tegen de muur.” “Ze hijgde van de spanning toen ze het nieuws hoorde.” “Hij heeft de trap op gelopen en zit nu te hijgen.”
1069
To cross out x2
Afstrepen Doorstrepen
1070
To destroy x2
Verwoesten Vernietigen Verwoesten betekent iets grondig beschadigen of kapot maken, vaak in een hevige en langdurige manier, waarbij het een grote impact heeft op de omgeving. Het suggereert meestal dat iets totaal of bijna totaal wordt vernietigd, maar niet noodzakelijkerwijs tot het punt dat het helemaal niet meer bestaat. Voorbeelden: • De storm verwoestte het dorp. • De oorlog heeft het land verwoest Vernietigen betekent iets totaal en volledig kapot maken, zodat het niet meer kan worden hersteld of niet meer bestaat. Het legt de nadruk op het definitieve einde van iets. Voorbeelden: • De bom vernietigde het gebouw volledig. • De documenten werden vernietigd om te voorkomen dat ze in verkeerde handen zouden vallen.
1071
To end up
Terechtkomen
1072
To eradicate / exterminate dat je iets volledig verwijdert of vernietigt, zodat het niet meer voorkomt. Het wordt vooral gebruikt als je spreekt over ongewenste zaken of organismen, maar kan ook figuurlijk gebruikt worden.
Uitroeien “We moeten de vooroordelen in onze samenleving uitroeien.” “De overheid wil corruptie uitroeien.”
1073
To distort x2
Verwringen Vervormen Verwringen legt extra nadruk op de twist of kromming die iets ondergaat, vaak op een onnatuurlijke of pijnlijke wijze. “Het oude beeld was zo verwrongen dat het nauwelijks nog herkenbaar was.” “Zijn lippen waren verwrongen van woede.” “Vervormen” betekent dat de oorspronkelijke vorm of structuur verandert, zodat die niet meer klopt met wat oorspronkelijk was. “De hitte heeft het plastic vervormd.” “Door vooringenomenheid kan informatie gemakkelijk vervormd worden.”
1074
To witness / give evidence
Getuigen
1075
To clamber
Klauteren
1076
To track down / search Grondig, geconcentreerd zoeken naar iets of iemand (kan letterlijk of figuurlijk)
Speuren “De politie speurt naar aanwijzingen.” “Hij speurde het hele huis af naar zijn sleutels.” “Ze speurde het internet af naar goedkope vliegtickets.”
1077
To clear / clarify / purify
Zuiveren
1078
To gather together
Bijeenraapen
1079
To restrain
Weerhouden
1080
To miss (a shot of the mark)
Misslaan
1081
To throw
Wierpen
1082
To bring it all together
Om het allemaal bij elkaar te brengen
1083
To reject een vrij formeel werkwoord dat betekent: iets **afwijzen**, iets niet accepteren, of iets volledig afkeuren. Het wordt vaak gebruikt bij ideeën, voorstellen, aanklachten, meningen of overtuigingen.
**Verwerpen** “Het parlement verwierp het wetsvoorstel.” “De rechter verwierp de aanklacht wegens gebrek aan bewijs.” “De sollicitant werd afgewezen.” “Ze heeft het voorstel afgewezen.”
1084
To screen / inspect betekent iets grondig onderzoeken of inspecteren, vaak met de bedoeling om iets duidelijk te maken of te controleren op fouten, onregelmatigheden of verborgen zaken.
Doorlichten “De auditor doorlichtte de financiële documenten van het bedrijf.” “Ze doorlichtte de sollicitanten grondig voor de functie.” In informele taal zou je eerder zeggen: • “We moeten het goed checken.” • “Even goed bekijken, of alles klopt.”
1085
To screen
Doorlichten
1086
To swell betekent: groter of dikker worden, meestal door vocht, druk of emotie. Denk aan een gezwollen knie, of een hart dat zwelt van trots.
Zwellen “Na de val zwol haar enkel meteen op.” “Zijn borst zwol van trots.”
1087
To nod
Knikken
1088
To agree x2
Akkoord gaan Overeenkomen “Uiteindelijk kwamen we een prijs overeen.”
1089
To be / end up in a state gebruik je vooral om aan te geven dat iemand of iets in een bepaalde toestand, staat of situatie is. Het heeft vaak een formele of beschouwende inslag en komt veel voor in vaste uitdrukkingen.
Verkeren “Hij verkeert in een diepe melancholie.” “Zij verkeert in een goede gezondheid.”
1090
To fume / rant at someone
Tekeergaan
1091
To soil / stain iets vies maken, bevlekken of onteren. Het heeft vaak een negatieve, plechtige of morele lading, en wordt vooral gebruikt bij reputaties, eer of heilige zaken.
Bezoedelen “Hij heeft haar goede naam bezoedeld met leugens.”
1092
To commit
Plegen
1093
To ramble onzin praten, raar of wartaal uitkramen, vaak alsof iemand niet helemaal helder is (bijvoorbeeld door koorts, vermoeidheid of gewoon onzin vertellen). ouderwetse woordkeuze
Bazelen “Je zit te bazelen, man. Dit slaat nergens op.” “Hij lag met koorts in bed en begon ineens te bazelen over draken en kastelen.”
1094
To saunter / stroll
Slenteren
1095
To put away x3
Wegleggen Wegsteken Stallen
1096
To dodge iets vermijden of uit de weg gaan. Het wordt vaak gebruikt om te zeggen dat je iets of iemand niet confronteert, of letterlijk iets of iemand uit de weg gaat.
Ontwijken Hij probeert altijd de confrontatie te ontwijken. Ik ontwijk drukke straten als ik naar mijn werk ga. Hij ontwijkt het onderwerp omdat hij er niet over wil praten. • Tegenwoordige tijd: ontwijk (ik), ontwijkt (jij, u), ontwijkt (hij/zij) • Verleden tijd: ontweek (ik, jij, hij) • Voltooide tijd: ontweken (ik heb ontweken)
1097
To make sustainable
Verduurzamen
1098
To make sustainable
Verduurzamen
1099
To regard / consider betekent iets of iemand bekijken of beoordelen op een bepaalde manier. Het kan letterlijk zijn (nadenken, overwegen), of figuurlijk (een mening of perspectief geven). Het klinkt vaak wat formeler of bedachtzaam.
Beschouwen “Ik beschouw haar als een goede vriendin.” “Hij beschouwt dat als oneerlijk.” “Laten we dit probleem vanuit een ander perspectief beschouwen.” “We moeten de situatie goed beschouwen voor we een besluit nemen.” • Verleden tijd: beschouwde • Voltooid deelwoord: beschouwd
1100
To emerge
**Opduiken** Opdook
1101
To procure
Aanschaffen
1102
To change gear
Schakelen
1103
To switch over
Omschakelen
1104
To swing
Schommelen