Engels; unit 2, lesson 2 Flashcards
1
Q
aftermath
A
nasleep
2
Q
alley
A
steeg; smal straatje
3
Q
buzz
A
kick
4
Q
to classify
A
classiferen
5
Q
column
A
zuil
6
Q
destruction
A
verwoesting
7
Q
disturbing
A
verontrustend
8
Q
ditch
A
greppel
9
Q
to extend
A
zich uitrekken
10
Q
to gain speed
A
versnellen
11
Q
to head for…
A
in de richting van… gaan
12
Q
to issue
A
uitgeven
13
Q
mobile home
A
stacaravan
14
Q
moist
A
vochtig
15
Q
notorious
A
berucht
16
Q
to occur
A
gebeuren; (zich) voordoen
17
Q
refuge
A
schuilplaats; toevluchtsoord
18
Q
rubble
A
puin
19
Q
scale
A
schaal
20
Q
severe
A
zwaar; ernstig
21
Q
share
A
(aan)deel
22
Q
shelter
A
schuilplaats
23
Q
strip
A
strook
24
Q
sturdy
A
stevig
25
workbench
werkbank
26
benzine
gas (US); pentrol (UK)
27
(be)reiken
to reach
28
beschikbaar
available
29
bestaan
to exist
30
deken
blanket
31
dekking zoeken
to take cover
32
duren
to last
33
evacueren
to evacuate
34
fascinerend
fascinating
35
horizontaal
horizontal
36
in staat zijn om
to be capable of
37
kracht
force
38
onweersbui
thunderstorm
39
snelheid
speed
40
solide; stevig
solid
41
stoep
sidewalk (US); pavement (UK)
42
tornado
tornado
43
vastleggen
to record
44
verbeteren
to improve
45
verdwijnen
to disappear
46
verticaal
vertical
47
waarschuwing
warning
48
weersvoorspelling
(weather) forecast
49
(zich) niet bewust zijn van
to be unaware of
50
zich ontwikkelen
to develop