Engels; unit 4, lesson 2 Flashcards
1
Q
air pollution
A
luchtverontreiniging
2
Q
amid
A
ten midden van
3
Q
achipelago
A
arcipel (ketting van eilanden)
4
Q
composition
A
samenstelling
5
Q
continental shelf
A
onderzeese rand van een werelddeel
6
Q
to deposit
A
afzetten
7
Q
disruption
A
ontwrichting
8
Q
dormant
A
slapend; inactief
9
Q
eruption
A
uitbarsting
10
Q
extraction
A
het onttrekken; winning
11
Q
fateful
A
noodlottig
12
Q
fault line
A
breuklijn
13
Q
geothermal energy
A
aardwarmte
14
Q
gyre
A
kolk(stroom)
15
Q
lesser
A
kleiner; minder
16
Q
municipality
A
gemeente
17
Q
to project
A
schatten
18
Q
renewable
A
hernieuwbaar
19
Q
return
A
winst; rendement
20
Q
ripple
A
golf; rimpel
21
Q
soil erosion
A
bodemerosie
22
Q
to submerge
A
(laten) onderlopen
23
Q
tectonic plate
A
aardplaat
24
Q
tremor
A
trilling; aarschok
25
volatile
licht ontvlambaar
26
(aan)trekken
to attract
27
aardbeving
earthquake
28
berg
peak
29
30
bewoond
inhabited
31
bron
well
32
dakloos
homeless
33
enorm; uitgestrekt
vast
34
gedurende
throughout
35
geologie
geology
36
haven
harbour
37
kern
core
38
korrel
grain
39
kust; oever
shore
40
mijnbouw
minning
41
opwekken
to generate
42
richel
ridge
43
schelp
shell
44
stijl
steep
45
strijd
struggle
46
toename
increase
47
verwoesting
destruction
48
voordeel hebben bij
to benefit from
49
vraag en aanbod
supply and demand
50
zeer belangrijk
key
51
zich herstellen
to recover