Examen 2 (Trajet 3, 4, 5 & 7) Flashcards
(433 cards)
1
Q
l’abbonnement (m)
A
het abonnement
2
Q
l’activité (f)
A
de activiteit
3
Q
l’avantage (m)
A
het voordeel
4
Q
la bibliothéque
A
de bibliotheek
5
Q
la communication
A
de communicatie
6
Q
le développement
A
de ontwikkeling
7
Q
l’inconvénient (m)
A
het nadeel
8
Q
l’intervieuw (f)
A
het interview
9
Q
la lettre
A
de brief
10
Q
le livre
A
het boek
11
Q
le message
A
de boodschap, het bericht
12
Q
le public
A
het publiek
13
Q
le public cible
A
de doelgroep
14
Q
amusant(e)
A
prettig
15
Q
bête
A
dom
16
Q
intéressant(e)
A
interessant
17
Q
libre
A
vrij
18
Q
nul, nulle
A
stom
19
Q
adorer
A
dol zijn op, heel graag zien
20
Q
communiquer
A
communiceren
21
Q
écouter (quelque chose)
A
luisteren (naar iets)
22
Q
entendre
A
horen
23
Q
lire
A
lezen
24
Q
parler de
A
spreken over
25
prendre un abonnement
een abonnement nemen
26
réfléchir
nadenken
27
regarder (quelque chose)
(naar iets) kijken
28
s'abonner (à)
zich abonneren (op)
29
s'adresser à
zich richten tot
30
se souvenir de
zich herinneren
31
s'intéresser à
zich interesseren voor
32
l'appli(cation) (f)
de app
33
le clic
de klik
34
l'internaute (m/f)
de surfer (op het internet)
35
le lien
de link
36
le mot de passe
het paswoord
37
le moteur de recherche
de zoekmachine
38
le nom de l'utilisateur
de login, de gebruikersnaam
39
la notification
de melding
40
les TIC
de ICT
41
numérique
digitaal
42
avoir accès à
toegang hebben tot
43
cliquer
klikken
44
éteindre l'ordinateur
de computer uitzetten
45
installer (une appli)
(een app) installeren
46
naviguer (sur Internet)
surfen (op het internet)
47
sauvegarder
bewaren, opslaan
48
se connecter
zich aanmelden
49
se débrouiller
zich uit de slag trekken
50
se déconnecter
zich afmelden
51
taper
intikken
52
télécharger
downloaden
53
l'évènement (m)
het evenement, de gebeurtenis
54
le fait divers
het (banale) nieuwsfeit
55
l'information
de informatie
56
le/la journaliste
de journalist, de journaliste
57
le monde
het volk, de wereldn
58
la politique
de politiek
59
les sports (m)
de sport
60
le, la, les
les articles définis
61
un, une, des
les articles indéfinis
62
la vedette
de vedette
63
international(e)
internationaal
64
local(e)
lokaal, plaatselijk
65
national(e)
nationaal
66
régional(e)
regionaal
67
être à la recherche de
op zoek zijn naar
68
informer
informeren
69
mentir
liegen
70
oser
durven
71
se concentrer
zich concentreren
72
se tromper
zich vergissen
73
s'informer
zich informeren
74
suivre l'actualité
op de hoogte blijven van de actualiteit
75
zapper
zappen
76
à propos de
in verband met
77
la chaîn
de zender
78
l'écran (m)
het scherm
79
l'émission (f)
de uitzending, het programma
80
l'image (f)
het beeld
81
l'info trafic (f)
de verkeersinformatie
82
le journal télévisé (le JT)
het (tv-)journaal
83
le présentateur, la présenatrice
de presentator, de presentatrice
84
la radio
de radio
85
le speaker, la speakerine
de omroeper, de omroepster
86
le technicien
de technicus
87
la télé
de tv
88
la télécommande
de afstandsbediening
89
le volume
het volume
90
augmenter le son
de klank luider zetten
91
baisser le son
de klank stiller zetten
92
écouter les nouvelles
naar het nieuws luisteren
93
le Net
het internet
94
le site
de site
95
lire un journal en ligne
een krant online/digitaal lezen
96
surfer (sur Internet)
surfen (op het internet)
97
la pub, la publicité
de reclame
98
retenir
onthouden
99
le casque
de hoofdtelefoon
100
la session
de sessie
101
jouer à un jeu vidéo
een videospel spelen
102
la batterie
de batterij
103
le chargeur
de lader
104
la coque
de hoes
105
le smartphone
de smartphone, de gsm
106
équipé(e) (de)
uitgerust (met)
107
occupé(e)
bezet
108
allumer son portable
zijn gsm aanzetten
109
appeler quelqu'un
iemand bellen
110
éteindre son portable
zijn gsm uitzetten
111
recevoir
ontvangen
112
recharger (la batterie)
(de batterij) opladen
113
téléphoner à quelqu'un
iemand opbellen
114
la batterie est à plat
de batterij is plat
115
l'adresse mail (f)
het e-mailadres
116
le blog
de blog
117
l'e-mail (m), le mail
de e-mail
118
l'émoticône (f)
de smiley
119
le forum
het forum
120
le hashtag
de hashtag
121
les réseaux sociaux (m)
de sociale netwerken, de sociale media
122
le tchat
de chat
123
envoyer (un message)
(een bericht) verzenden
124
réagir
reageren
125
répondre
antwoorden
126
en ligne
online
127
être joignable
bereikbaar zijn
128
vérifier
controleren, nakijken
129
la clé USB
de USB-stick
130
se brancher sur/ se connecter sur
zich aansluiten op
131
l'imprimante
de printer
132
surfer
surfen
133
le forum de discussion
het discussieforum
134
le haut-parleur
de luidspreker
135
partager
delen
136
mettre en ligne
online zetten
137
participer à un forum
deelnemen aan een forum
138
la connexion Internet
de internet connectie
139
télécharger
downloaden
140
Internet/ le Net
het internet
141
ouvrir un programme
een programma openen
142
mettre (son profil) à jour
(zijn profiel) updaten
143
les écouteurs
de oortjes
144
le scanner
de scanner
145
le fichier
het bestand
146
fermer une session
zich afmelden
147
la plateforme d'apprentissage
het leerplatvorm
148
le disque dur (externe)
de (externe) harde schijf
149
aller sur
gaan naar/ surfen naar
150
le naviqateur
de browser
151
consulter ses e-mails/ Internet
je e-mails/ internet raadplegen
152
le clavier
het toetsenbord
153
le réseau social
het sociaal netwerk
154
le casque
de hoofdtelefoon
155
la cartouche d'encre
het inktpatroon
156
entrer (en mot de passe)/ introduire (un mot de passe)
(een wachtwoord) ingeven
157
en ligne
online
158
pirater
hacken
159
la tablette
de tablet
160
le son
de klank
161
sauvegarder
bewaren
162
le moteur de recherche
de zoekmachine
163
la console (de jeu)
de (spel)console
164
la mémoire
het geheugen
165
le courriel
de e-mail
166
le tapis de souris
de muismat
167
le mot de passe
het wachtwoord
168
l'ordinateur portable
de laptop
169
la souris
de muis
170
la webcam
de webcam
171
l'accès Internet
de internettoegang
172
l'ordinateur (de bureau)
de desktop
173
le bricoleur
de knutselaar, de doe-het-zelver
174
l'énergie (f)
de energie
175
le fonctionnement
de werking
176
l'inventeur (m), l'inventrice (f)
de uitvinder, de uitvindster
177
l'invention (f)
de uitvinding
178
l'objet (m)
het voorwerp
179
le produit
het product
180
le système
het systeem
181
adapter
aanpassen
182
bricoler
knutselen, doe-het-zelven
183
développer
ontwikkelen
184
employer
gebruiken
185
inventer
uitvinden
186
servir à
dienen tot/ voor
187
utiliser
gebruiken
188
le but
het doel
189
choisir
kiezen
190
proposer de
voorstellen om te
191
l'avantage (m)
het voordeel
192
écologique
ecologisch
193
efficace
efficiënt
194
innovant(e)
innoverend
195
inutile
nutteloos
196
original(e)
origineel
197
pratique
praktisch, handig
198
rechargeable
herlaadbaar
199
réutilisable
herbruikbaar
200
solaire
zonne-
201
utile
nuttig
202
changer
veranderen
203
créer
creëren, ontwikkelen
204
enlever
wegnemen, verwijderen
205
fabriquer
fabriceren
206
falloir, il faut
moeten, men moet/ er is nodig
207
mesurer
meten
208
peser
wegen
209
produire
produceren
210
se servir de
gebruikmaken van
211
l'adaptateur (m)
de adapter
212
le bouton
de knop
213
l'emploi (m)
het gebruik
214
activer
activeren, inschakelen
215
appuyer sur
drukken op
216
brancher
aansluiten
217
désactiver
uitschakelen
218
programmer
programmeren
219
valider
bevestigen
220
à l'aide de
met behulp van
221
l'appareil (m)
het toestel
222
l'écran (m)
het scherm
223
l'électricité (f)
de elcktriciteit
224
l'outil (m)
het werktuig, het gereedschap
225
la dimension
de afmeting, de omvang
226
la forme
de vorm
227
le poids
het gewicht
228
la taile
de maat, de grootte
229
simple
simpel, eenvoudig
230
le changement
de verandering
231
le consommateur
de verbruiker
232
la consommation
het verbruik
233
le constat
de vaststelling
234
dangereux, dangereuse
gevaarlijk
235
changer
veranderen
236
chercher
zoeken
237
consommer
verbruiken
238
diminuer
verminderen, afnemen
239
limiter
beperken
240
réparer
herstellen
241
le planète
de planeet
242
le sol
de grond, de bodem
243
la terre
de aarde, de grond
244
le contenant
het recipiënt, het voorwerp waarin iets kan
245
le covoiturage
het carpoolen
246
l'écologie (f)
de ecologie, de milieukunde
247
l'environnement (m)
het milieu
248
le recyclage
de recyclage
249
la station d'épuration
het waterzuiveringsstation
250
les transports en commun (m)
het openbaar vervoer
251
biodégradable
biologisch afbreekbaar
252
écologique
ecologisch, milieuvriendelijk
253
propre
schoon, milieuvriendelijk
254
recyclable
recycleerbaar
255
recycler
recycleren
256
en vrac
in bulk
257
l'ampoule basse consommation (f)
de spaarlamp
258
l'éolienne (f)
de windturbine
259
le panneau solaire
het zonnepaneel
260
la soure d'énergie
de energiebron
261
débrancher
uitschakelen, afzetten, loskoppelen
262
le dioxyde de carbone (CO2)
het koolstofdioxide
263
les eaux uséés
het afvalwater
264
la particule
het fijne deeltje
265
le plastique
het plastic
266
le pollueur
de vervuiler
267
la pollution
de vervuiling
268
l'usine (f)
de fabriek
269
polluant(e)
vervuilend
270
sale
vuil
271
nettoyer
poetsen, reinigen
272
polluer
vervuilen
273
la nature
de natuur
274
la protection
de bescherming
275
protéger
beschermen
276
le compost
de compost
277
le composteur
het compostvat
278
la décharge
de stortplaats, de vuilnisbelt
279
les déchets (ménagers)
het (huishoudelijk) afval
280
l'emballage plastique (m)
de plastic verpakking
281
le gaspillage
de verspilling
282
les ordures (ménagères)
het (huishoudelijk) afval
283
la poubelle
de vuilnisbak
284
le sac poubelle
de vuilniszak
285
le tri (des déchets)
het sorteren (van het afval)
286
composter
composteren
287
emballer
verpakken
288
gaspiller
verspillen
289
jeter
weggooien
290
ramasser
oprapen
291
stocker
opslaan
292
trier (les déchets)
(het afval) sorteren
293
les bagages à main (m)
de handbagage
294
la compagnie aérienne
de luchtvaartmaatschappij
295
l'embarquement (m)
de boarding
296
le vol
de vlucht
297
atterrir
landen
298
décoller
opstijgen
299
embarquer
boarden
300
enregistrer (les bagages)
(de bagage) inchecken
301
récupérer les bagages
de bagage ophalen
302
voler
vliegen
303
changer de train
overstappen
304
descendere (du train)
uitstappen
305
monter dans (le train)
instappen
306
rater sa correspondance
zijn aansluiting missen
307
la carte d'identité
de identiteitskaart
308
le contrôle de sûreté
de veiligheidscontrole
309
le contrôle passeport
de paspoortcontroe
310
les documents de voyage (m)
de reisdocumenten
311
les papiers d'identité
de identiteitspapieren
312
la boussole
het kompas
313
le camping (sauvage)
het (wild)kamperen
314
la cravane
de caravan
315
l'emplacement (m)
de standplaats, de locatie
316
le feu de camp
het kampvuur
317
le matelas pneumatique
de luchtmatras
318
le sac à dos
de rugzak
319
le sac de couchage
de slaapzak
320
replier sa tente
zijn tent opvouwen
321
l'altitude (f)
de hoogte (t.o.v de zeespiegel)
322
l'arrivée (f)
de aankomst
323
l'autorisation (f)
de toestemming
324
la baignade
het baden, het zwemmen
325
le bain de soleil
het zonnen, het zonnebaden
326
la borne libre-service
de ticketautomaat
327
le château
het kasteel
328
la clim(atisation)
de airco(nditioning)
329
la crème solaire
de zonnecrème
330
le départ
het vertrek
331
le dépliant
de folder
332
la destination
de bestemming
333
la frontière
de grens
334
les heures d'ouverture (f)
de openingsuren
335
le logemet
het logement
336
l'office de tourisme (m)
de toeristische dienst
337
le parc naturel
het natuurpark
338
le passager, la passagère
de passagier, de passagierster
339
le paysage
het landschap
340
la randonnée
de trektocht
341
le renseignement
de inlichting
342
le rocher
de rots
343
le sac de voyage
de reistas
344
le séjour
het verblijf
345
la serviette de plage
het badlaken, de strandhanddoek
346
le spray antimoustiques
de antimggenspray
347
le stage
de stage, de cursus, het kamp
348
le syndicat d'initiative
de dienst voor toerisme
349
le tour du monde
de wereldreis
350
le tourisme (durable)
het (duurzame) toerisme
351
la trousse de toilette
de toilettas
352
la valise
de koffer
353
le voilier
de zeilboot
354
le voyage organisé
de georganiseerde reis
355
le voyageur, la voyageuse
de reiziger, de reizigster
356
la vue
het (uit)zicht
357
bien/ mal situé(e)
goed/ slecht gelegen
358
bruyant(e)
luidruchtig
359
confortable
comfortabel
360
inoubliable
onvergetelijk
361
splendide
prachtig
362
accueillir
onthalen
363
attendre (les vacances)
wachten op (de vakantie)
364
faire sa valise/ faire ses bagages
zijn koffer maken
365
loger (à l'hôtel)
logeren, overnachten (in een hotel)
366
partisiper à
deelnemen aan
367
passer (ses vacances)
(zijn vakantie) doorbrengen
368
profiter de
genieten van
369
réserver (à l'avance)
(vooraf) reserveren
370
rester
blijven
371
retourner
terugkeren
372
revenir de
terugkomen van
373
se reposer
(uit)rusten
374
s'informer
zich informeren
375
traverser
oversteken, doorkruisen
376
à destination de (La Panne)
met bestemming (De Panne)
377
à proximité
in de buurt
378
Bienvenue!
Welkom!
379
Bonnes vacances!
Fijne vakantie!
380
en direction de (la mer)
in de richting van (de zee)
381
en provenance de (Liège)
komende uit (Luik)
382
Je vous souhaite un bon voyagee!
Ik wens u een goede reis!
383
Il vaut mieux (réserver)
Het is beter te (reserveren)
384
Je parle (Indicatif présent)
Ik spreek
385
Parle! (impératif)
Spreek!
386
Je parlais (imparfait)
Ik sprak
387
J'ai parlé (Passé composé)
Ik heb gesproken
388
Je parlerai (Futur simple)
Ik zal spreken
389
Je parlerais (Conditionnel présent)
Ik zou spreken
390
Je vais parler (Futur proche)
Ik ga spreken
391
Je viens de parler (Passé récent)
Ik heb zonet gesproken
392
Parler
spreken
393
Finir
eindigen
394
Dormir
Slapen
395
Attendre
wachten
396
conduire
rijden, leiden
397
avoir
hebben
398
Être
zijn
399
manger
eten
400
commencer
beginnen
401
acheter
kopen
402
appeler
roepen
403
jeter
werpen
404
nettoyer
schoonmaken
405
préférer
verkiezen
406
aller
gaan
407
faire
maken, doen
408
s'asseoir
gaan zitten
409
boire
drinken
410
connaître
kennen
411
dire
zeggen
412
ecrire
schrijven
413
envoyer
sturen, zenden
414
devoir
moeten
415
courir
lopen
416
lire
lezen
417
mourir
sterven
418
falloir
moeten
419
mettre
plaatsen, zetten, (kleren) aantrekken
420
offrir
aanbieden, geven
421
pouvoir
kunnen, mogen
422
recevoir
ontvangen
423
rire
lachen
424
battre
slaan
425
se taire
zwijgen
426
vivre
leven
427
savoir
weten
428
eteindre
doven, afzetten
429
peindre
schilderen/ verven
430
repeindre
herverven
431
plaindre
beklagen
432
se plaindre
zich beklagen/ klagen over
433
craindre
vrezen
