extra woordenschat Eten & Drinken Flashcards

(189 cards)

1
Q

avoir faim

A

honger hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

la faim

A

de honger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

le déjeuner

A

het middagmaal, de lunch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

le dîner / le souper

A

het avondmaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

le petit-déjeuner

A

het ontbijt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

nourrir

A

voeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

se nourrir

A

zich voeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

un régime

A

een dieet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

un repas

A

een maaltijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bouffer

A

vreten, zich volproppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

casser la croûte

A

eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

l’appétit

A

de eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

se régaler

A

smullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

préparer

A

klaarmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

servir

A

dienen, opdienen, bedienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cuisiner

A

koken, klaarmaken, bedienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

une recette

A

een recept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

un ingrédient

A

een ingrediënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

beurrer

A

met boter besmeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bouillir

A

koken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

congeler

A

invriezen, diepvriezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

couper

A

snijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

cuire / rôtir

A

braden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

éplucher / peler

A

schillen / pellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
faire cuire
bakken
26
griller
grillen
27
griller au barbecue
barbecueën
28
remuer /tourner
roeren
29
saler
zouten
30
sucrer
zoeten
31
frire
bakken, frituren
32
battre des blancs
eiwit stijfkloppen
33
couper en dés / cubes
in blokjes snijden
34
écraser / réduie en purée
fijnstampen, fijnmaken
35
écrémer
afromen
36
épicer
kruiden
37
faire mijoter
stoven, smoren
38
l'huile
de olie
39
l'huile d'olive
de olijfolie
40
la farine
de bloem
41
la pâte
het deeg
42
le blé
het koren
43
le maïs
de maïs
44
le pain
het brood
45
le petit pain
het broodje
46
le riz
de rijst
47
le toast / le pain grillé
de toast
48
les céréales
de ontbijtgranen
49
les pâtes
de deegwaren, pasta
50
un sandwich
een belegd broodje
51
une tartine
een boterham
52
les condiments
de specerijen
53
la crème
de room
54
la margarine
de margarine
55
le beurre
de boter
56
le blanc d'œuf
het eiwit
57
le fromage
de kaas
58
le fromage blanc
de kwark, plattekaas
59
le jaune d'œuf
het eigeel (eidooier)
60
le yaourt / le yoghourt
de yoghurt
61
les produits laitiers
de melkproducten
62
un œuf
een ei
63
un œuf dur
een gekookt ei
64
un œuf sur le plat
een gebakken ei
65
les crudités
de rauwkost
66
les épinards
de spinazie
67
les haricots
de bonen
68
les petit pois
de erwtjes
69
un céleri
een selderij
70
un chou
een kool
71
un chou-fleur
een bloemkool
72
un concombre
een komkommer
73
un légume
een groente
74
un navet
een raap
75
un oignon
een ui, ajuin
76
un poireau
een prei
77
un poivorn
een paprika
78
un potiron / une citrouille
een pompoen
79
un radis
een radijs
80
une aubergine
een aubergine
81
une betterave
een biet
82
une carotte
een wortel
83
une courgette
een courgette
84
une laitue / une salade
een sla
85
une pomme de terre / une patate
een aardappel
86
une salade
een slaatje
87
une tomate
een tomaat
88
l'ail
de knoflook
89
la menthe
de munt
90
le basilic
de basilicum
91
le gingembre
de gember
92
le laurier
de laurier
93
le poivre
de peper
94
le romarin
de rozemarijn
95
le sel
het zout
96
les herbes
de kruiden
97
le persil
de peterselie
98
les épices
de kruiden, specerijen
99
les raisins
de druiven
100
un abricot
een abrikoos
101
un ananas
een ananas
102
un citron
een citroen
103
un fruit
een vrucht,, stuk fruit
104
un melon
een meloen
105
un pamplemousse
een pompelmoes
106
une banane
een banaan
107
une cerise
een kers
108
une fraise
een aardbei
109
une framboise
een framboos
110
une mandarine
een mandarijn
111
une noix
een walnoot, noot
112
une orange
een sinaasappel
113
une pêche
een perzik
114
une poire
een peer
115
une pomme
een appel
116
une prune
een pruim
117
un casse-noisettes
een notenkraker
118
une baie
een bes
119
une cacahuète
een pindanoot
120
les raisins secs
de rozijnen
121
un grain de raisin
een druif
122
une amande
een amandel
123
une grappe de raisin
een tros druiven
124
une noisette
een hazelnoot
125
à point
goed gebakken
126
bien cuit
goed doorbakken
127
la viande
het vlees
128
la volaille
het gevogelte
129
le bifteck / le steak
de biefstuk
130
le jambon
de ham
131
le poulet
de kip
132
manger de la viande
vlees eten
133
saignant
kort gebakken
134
un hamburger
een hamburger
135
un hot-dog
een hotdog
136
un rosbif
een rosbief
137
un rôti
een gebraad
138
une saucisse / un saucisson
een worst
139
le gibier
het wild
140
les abats
het orgaanvlees
141
les fruits de mer
de zeevruchten
142
un gigot
een schapenbout
143
la dinde
de kalkoen (vlees)
144
la confiture
de jam
145
la compote (de pommes)
de (appel)moes
146
le chocolat
de chocolade
147
une crêpe
een pannenkoek
148
une glace / une crème glacée
een ijsje
149
le miel
de honing
150
un bisuit
een koekje
151
les bonbons / les friandises
het snoep
152
une pâtisserie
een gebakje
153
un cake
een cake
154
une tarte
een taart
155
une sucette
een lolly
156
le sucre
de suiker
157
le sucre glace
de poedersuiker
158
la confiserie
de suikerwaren
159
à (votre) santé
op (uw) gezondheid
160
la purée
de puree
161
la soupe / le potage
de soep
162
les frites
de frieten
163
les spaghettis
de spaghetti
164
un amuse-gueule
een borrelhapje
165
un menu
een menukaart
166
un plat
een gerecht
167
un plat / une pièce de résistance
een hoofdschotel
168
un poivrier / une poivrière
een pepervaatje
169
un pot-au-feu
een stoofschotel
170
un restaurant
een restaurant
171
une entrée / un hors-d'œuvre
een voorgerecht
172
un dessert
een nagerecht
173
une omelette
een omelet
174
une pizza
een pizza
175
une sauce
een saus
176
une serviette
een serviet
177
une spécialité
een specialiteit
178
aller au restaurant
op restaurant gaan
179
la dégustation
het proeven
180
manger dehors
op restaurant gaan
181
un consommé
een bouillon
182
une salière
een zoutvaatje
183
un champignon
een paddenstoel
184
une olive
een olijf
185
les conserves
de conserven
186
la nourriture
het voedsel
187
les chips
de chips
188
un en-cas / un coup-faim
een tussendoortje
189
les provisions
de proviand