Farmacotherapie Flashcards

1
Q

Paracetamol: dosering

A

3-4dd 500-1000mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Paracetamol: bijwerking en risicofactoren (vanaf welke dosis)

A

bijwerkingen (vanaf 150mg/kg/dag)
- leverbeschadiging

risicofactoren:
- alcoholisme
- pre-existente leverbeschadiging
- slechte voedingstoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Paracetamol: antidotum

A

N-acetylcysteïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

NSAID’s: werkingsmechanisme

A

Remming prostaglandinesynthese door remming enzym cyclo-oxygenase (COX)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

NSAID’s: dosering (ibuprofen, naproxen, diclofenac)

A

ibuprofen: 3-4dd 400-600mg
naproxen: 2dd 250-500mg
diclofenac: 2-3dd 25-50mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

NSAID’s: gastro-intestinale bijwerkingen en risicofactoren

A
  • bloedend ulcus
  • maagperforatie

Remming productie prostaglandinen –> beschermde functie op maagslijmvlies verminderd

risicofactoren voor ontwikkelen ulcus pepticum
- > 60-70 jaar
- ulcus in vg
- reumatoide artritis
- hartfalen
- diabetes mellitus
- gebruik SSRI, orale anticoagulantia, acetylsalicylzuur, corticosteroiden
- H. pylori positief

ter preventie: PPI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

NSAID’s: wanneer PPI toevoegen

A

Indien sprake van:
- vg ulcus of complicaties daarvan
- leeftijd > 70 jaar
- onbehandeld H. pylori in kader van ulcuslijden

overwegen wanneer:
- leeftijd 60-70 jaar
- gebruik anticoagulantia of acetylsalicylzuur
- ernstige invaliderende reumatoide artritis
- hartfalen, diabetes
- hoge doseringen NSAID
- gebruik corticosteroiden
- gebruik SSRI

–> risicofactoren werken cumulatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

NSAID’s: renale bijwerkingen en risicofactoren

A

Prostaglandines: dilatatie afferente nierarteriole waardoor nierperfusie bij daling circulerend volume constant blijft.
Prostaglandinesynthetaseremmer remt dit compensatiemechanisme –> verminderde nierperfusie en vochtretentie –> mogelijk acute nierinsufficientie.
Nier wordt meer prostaglandine-afhankelijk in situaties wanneer weinig druk op de nier staat (lage intraglomerulaire druk)

risicofactoren ontwikkelen nierinsufficientie
- verminderd circulerend volume: hartfalen, dehydratie, sepsis
- RAS remmers
- pre-existent nierfalen

nierinsufficientie –> elektrolytstoornissen (met name verhoogd kalium) + verminderde klaring en kans op geneesmiddelenintoxicaties (sotalol, digoxine, lithium, nitrofurantoine, metformine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

NSAID’s: cardiovasculaire bijwerkingen

A
  • water- en zoutretentie –> perifeer oedeem
  • bij hartfalen kans op toename
  • aanleiding tot hypertensie (water- en zoutretentie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

NSAID’s: interacties

A

verhoogde kans GI-bijwerkingen:
- coumarines
- trombocytenaggregatieremmers
- SSRI’s
- Corticosteroiden

verhoogde kans nierfalen
- RAS-remmers
- diuretica

hypertensie
- antihypertensiva (verminderd effect bij gelijktijdig NSAID gebruik)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Opioïden: werkingsmechanisme algemeen

A

Bezetten specifieke receptoren in het centrale zenuwstelsel.
Verschillende opioidreceptoren oa: mu en kappa.
Beide hebben effect op analgesie.
- mu: effect op supraspinale analgesie, ademhalingsdepressie, euroforie, fysieke afhankelijkheid.
- kappa: effect op miosis, sedatie, dysforie en psychotomimetische effecten

Alle opiaatagonisten activeren mu-receptoren, in aantal gevallen ook kappa-receptor en soms delta-receptor.

Individuele patienten reageren beter op ene opioid dan op het andere –> bij onvoldoende werking of te veel bijwerkingen kan gekozen worden voor ‘opioidrotatie’ –> ene opioid vervangen door een andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Opioiden: eigenschappen codeine

A
  • lage affiniteit opiodreceptoren
  • zwak analgetisch effect
  • voor ca. 10% omgezet in morfine via CYP2D6
  • 10% van bevolking kan codeine niet omzetten
  • sterk obstiperend effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Opioiden: eigenschappen morfine

A
  • voor alle receptoren agonist
  • analgetische werking met name door bezetting mu-receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Opioiden: eigenschappen fentanyl

A
  • sterk selectieve affiniteit mu-receptor
  • analgetisch effect sterker dan morfine
  • toediening: nasaal, oromucosale zuigtablet, dermaal

Kinetiek verschillend per toedieningswijze
—– nasaal: Tmax 12-20 min, T1/2 3-4 uur
—— transdermaal (mga): effect na 6-12u en werkt gedurende 72 uur (T1/2 17u)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Opioiden: eigenschappen oxycodon

A
  • kortwerkend (oxynorm)
  • langwerkend mga (oxycontin) –>continu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opioiden: antidotum

A

Naloxon

competitieve antagnist voor opiaatreceptoren

17
Q

Opioiden: bijwerkingen en risicofactoren

A

Centraal zenuwstelsel: delier, sedatie, remming ademhaling, miosis

Obstipatie, misselijkheid, braken, galsteenkoliek –> toename tonus gladde spieren en afname motiliteit
Risicofactoren obstipatie:
- bedlegerigheid/immobiliteit
- slechte intake water en voedsel (vezels)
- medicatie: ondansetron, tca, verapamil, anticholinerge middelen, diuretica
Bij opiaten standaard laxans geven: movicolon, lactulose, MgOH (veel interacties), bisacodyl

Ademdepressie: afname diepte en frequentie ademhaling + bronchoconstrictie
risicofactor: COPD, chronische respiratoire insufficientie

Huid: jeuk

Afhankelijkheid

18
Q

Opioiden: afhankelijkheid

A
  • na langdurig gebruik kunnen tolerantie en afhankelijkheid optreden (alle opiaten)
  • psychisch en lichamelijk effect
  • direct stoppen kan leiden tot ontrekkingsverschijnselen
  • groter risico bij vg van middelen misbruik
  • groter risico bij snel werkende opiaten (fentanyl neusspray of lolly) –> niet bij pijnen veroorzaakt door goedaardige aandoening geven
19
Q

Opioiden: interacties

A

Verhoogde kans obstipatie
- anticholinergica (oxybutynine)
- antidepressiva
- diuretica
- calciumantagonisten

verhoogde kans ademdepressie
- benzodiazepines (onderdrukking ademcentrum)

metaboliet morfine (morphine-6-glucuronide) kan stapelen tijdens nierfunctiestoornissen

20
Q

Opioiden: eigenschappen tramadol

A
  • zwakke agonist
  • tevens remmende werking heropname noradrenaline en serotonine
    -vooral bij ouderen veel centrale bijwerkingen (misselijkheid en duizelig)
  • gebruik zo veel mogelijk vermeden
21
Q

Metformine (biguanide): werking

A

Remt de glucoseproductie in de lever en verhoogt de perifere gevoeligheid voor insuline.
Stimuleert niet de insulineproductie dus kan geen hypoglykemie veroorzaken.

22
Q

Metformine (biguanide): indicaties

A

behandeling DM type 2 indien met voedingsadvies en stimulering lichaamsbeweging geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt.
Als monotherapie of icm andere bloedglucose verlagende middelen of insuline

23
Q

Metformine (biguanide): kinetiek (klaring)

A
  • renaal geklaard
24
Q

Metformine (biguanide): bijwerkingen + contra-indicatie

A
  • maag-darmstoornissen: misselijkheid, braken, diarree
  • zeldzaam: lactaatacidose (met name bij nierfunctiestoornissen)
  • contra-indicaties: nier- of leverinsufficientie, hartfalen, ernstige hypoxemie
  • contra-indicatie: onderzoeken met jodiumhoudend contrast, electieve operaties onder algehele anesthesie –> metformine dag van onderzoek staken en 48u na herstarten
25
Q
A