Finish Up 48-49 Flashcards
(55 cards)
1
Q
Theft
A
Diefstal
2
Q
Precaution
A
Voorzorgsmaatregel
3
Q
Trace
A
Spoor
4
Q
To trace
A
Opsporen
5
Q
Clue
A
Aanwijzing
6
Q
Scent
A
Reukspoor
7
Q
To rob
A
Beroven
8
Q
Bank robber
A
Bankrover
9
Q
Robbery
A
Roof / beroving
10
Q
Disguised
A
Vermomd
11
Q
To peruse
A
Achtervolgen
12
Q
Pursuit
A
Achtervolging
13
Q
To divide
A
Verdelen
14
Q
To stab
A
Steken
15
Q
To blackmail
A
Chanteren
16
Q
To rape
A
Verkrachten
17
Q
Rape
A
Verkrachting
18
Q
Rapist
A
Verkrachter
19
Q
To deny
A
Ontkennen
20
Q
Denial
A
Ontkenning
21
Q
Victim
A
Slachtoffer
22
Q
To bribe
A
Omkopen
23
Q
Bribery
A
Omkoperij
24
Q
Bribe
A
Smeergeld
25
To assassinate
Vermoorden van politici
26
Assassination
Moord
27
Plot
Complot
28
Shoplifter
Winkeldief
29
Shoplifting
Winkeldiefstal
30
Accomplice
Medeplichtige
31
Notorious
Berucht
32
To accuse (of)
Beschuldigen (van)
33
To charge (with)
Beschuldigen (van)
34
Accusation / charge
Beschuldiging
35
Fraud
Fraude
36
Involved in
Betrokken bij
37
File
Dossier
38
To file away
Opbergen
39
To reveal / to disclose
Onthullen
40
Revelation
Onthulling
41
To mug
Met geweld beroven
42
Drug trafficking
Drugshandel
43
Prohibited / forbidden
Verboden
44
Prohibition
Verbod
45
Fugitive
Voortvluchtige
46
To loot
Plunderen
47
To establish
Vaststellen
48
To use force
Geweld gebruiken
49
To detect
Opsporen
50
Rate
Percentage
51
To allege
Beweren
52
Allegation
Bewering
53
Capable of
In staat tot
54
Security / safety
Veiligheid
55
Secure / safe
Veilig