Flachcards woordenschat C14 Flashcards
(36 cards)
1
Q
het bier
A
la bière
2
Q
een menukaart
A
une carte des menus
3
Q
de room
A
la crème
4
Q
een pannenkoek
A
une crêpe
5
Q
een directeur
A
un directeur
6
Q
de frieten
A
les frites
7
Q
een hamburger
A
un hamburger
8
Q
een kiwi
A
un kiwi
9
Q
de mayonaise
A
la mayonnaise
10
Q
een menu
A
un menu
11
Q
de dagschotel
A
le menu du jour
12
Q
een persoon
A
une personne
13
Q
een aardappel
A
une pomme de terre
14
Q
een probleem
A
un problème
15
Q
een restaurant
A
un restaurant
16
Q
de saus
A
la sauce
17
Q
de soep
A
la soupe
18
Q
een biefstuk
A
un steak
19
Q
een taart
A
une tarte
20
Q
een tas, een kop(je) een thee
A
une tasse
21
Q
Een thee
A
un thé
22
Q
het ontbijt (FR)
A
le petit déjeuner
23
Q
het middagmaal (FR)
A
le déjeuner
24
Q
het avondmaal (FR)
A
le dîner
25
het ontbijt (NL)
le petit déjeuner
26
het middagmaal (NL)
le dîner
27
het avondmaal (NL)
le souper
28
vers
Frais, fraîche
29
misschien
peut-être
30
Hebt u een tafel vrij?
Vous avez une table libre?
31
Geen probleem!
Pas de problème!
32
Ik zou graag een spaghetti hebben.
Je voudrais un spaghetti.
33
Welke saus verkiest u?
Quelle sauce préférez-vous?
34
Ik zou graag een kiwitaart hebben.
Je voudrais une tarte aux kiwis.
35
Het is (zeer) goed./Het is erg lekker.
C'est (très) bon.
36
Een nagerecht/dessert misschien?
Un dessert peut-être?