frans Flashcards
(30 cards)
1
Q
de atletiek
A
l’athlétisme
2
Q
de tennisbaan
A
le court de tennis
3
Q
de beklimming
A
l’escalade
4
Q
het kampvuur
A
le feu de camp
5
Q
de klimmer
A
le grimpeur
6
Q
de gelegenheid
A
l’occasion
7
Q
de wandeltocht
A
la randonnée
8
Q
de sociale media
A
les réseaux sociaux
9
Q
leuk, grappig
A
amusant(e)
10
Q
in de tent slapen
A
dormir sous la tente
11
Q
heel geboeid zijn door, een passie hebben voor
A
être passionné(e) de
12
Q
kimmen, klauteren
A
grimper
13
Q
zijn tent opzetten
A
monter sa tente
14
Q
repeteren
A
répéter
15
Q
zwemmen
A
se baigner
16
Q
chatten
A
tchatter
17
Q
met behulp van
A
à l’aide de
18
Q
ter gelegenheid van
A
à l’occasion de
19
Q
dicht bij
A
à proximité de
20
Q
de hobby’s
A
les loisirs
21
Q
de deelnemer, de deelneemster
A
le participant, la participante
22
Q
de hobby, het tijdsverdrijf
A
le passe-temps
23
Q
toegankelijk
A
accessible
24
Q
bereiken
A
atteindre
25
toegang hebben tot
avoir accès à
26
zin hebben in
avoir envie de
27
verslaafd zijn aan, bezeten zijn van
être accro à
28
aanmoedigen
encourager
29
zich vermaken, zich ontspannen
se distraire
30
rondhangen
traîner
