Revision Flashcards
1
Q
Nochtans
A
Pourtant
2
Q
Echter,toch
A
Toutefois
3
Q
Toch
A
Quand même
4
Q
Daarentegen
A
Par contre
5
Q
In tegenstelling tot
A
Contrairement à
6
Q
Terwijl
A
Tandis que
7
Q
Hoewel
A
Bien que
8
Q
Où que
A
Waar ook
9
Q
Het uitlaat gas
A
Le gaz d’échappement
10
Q
De stijging
A
La hausse
11
Q
De overstroming
A
L’inondation
12
Q
De hinder, de overlast
A
La nuisance
13
Q
Drijven
A
Flotter
14
Q
Rekening houden met
A
Tenir compte de
15
Q
De vloersteen
A
La dalle
16
Q
De diepte
A
La profondeur
17
Q
Het oppervlak
A
La surface
18
Q
Inrichten
A
Aménager
19
Q
Ontwerpen
A
Concevoir
20
Q
Leveren, bezorgen
A
Fournir
21
Q
Verbinden (met)
A
Relier à
22
Q
Wegzakken, afglijden
A
S’enfoncer
23
Q
Absoluut noodzakelijk
A
Indispensable
24
Q
De vluchteling
A
Le réfugié
25
Ondersteunend
Soutenu
26
Bevoordelen
Privilégier
27
Onthalen, verwelkomen
Accueillir
28
Opvangen
Capter
29
Van onderdak voorzien
Abriter
30
De ecowijk
L'écoquartier
31
De moestuin
Le potager
32
La couleur d'or
Doré
33
Een boon
Une fève
34
Une invité
Un convive
35
Arriver, se produire
Advenir
36
De verdeling
La répartition
37
Een bijdrage leveren
Se cotiser
38
De wijzen uit het oosten
Les mages (m) d'Orient
39
Zich tedoen aan
Se régaler
40
In grote hoeveelheden
À tire-larigot
41
Een beroep doen op
Solliciter quelque chose
42
De ongerustheid
L'inquiétude
43
Veroorzaken
Générer
44
Dagelijks
Au quotidien
45
Bizarre
Farfelu
46
Cher
Précieux
47
Riche
Aisé
48
Dont on est jaloux
Enviable
49
Recevoir un bonus
Se voir verser une prime
