Frans in het ziekenhuis 1 Flashcards
(125 cards)
1
Q
Een spoedgeval
A
Une urgence
2
Q
De dienst
A
Le service
3
Q
De naam
A
Le nom
4
Q
De kamer
A
La chambre
5
Q
Een verdieping
A
Un étage
6
Q
Het telefoonnummer
A
Le numéro de téléphone
7
Q
De kraaminrichting
A
La maternité
8
Q
Een röntgenfoto
A
Une radiographie
9
Q
De pols
A
Le poignet
10
Q
Een afspraak
A
Un rendez-vous
11
Q
Het laboratorium
A
Le laboratoire
12
Q
Een bloedafname
A
Une prise de sang
13
Q
De verdediging/verweer/bescherming
A
La défense
14
Q
Het organisme, lichaam
A
L’organisme
15
Q
In het ziekenhuis opnemen
A
Admettre
16
Q
Zich bevinden
A
Se trouver
17
Q
Opzoeken
A
Rechercher
18
Q
Bevallen
A
Accoucher
19
Q
Geduld hebben
A
Patienter
20
Q
Brengen
A
Apporter
21
Q
Verlaten
A
Quitter
22
Q
(Iemand) brengen
A
Amener
23
Q
Ik zou graag, ik zou willen
A
Je voudrais
24
Q
Blijf aan de lijn
A
Veuillez patienter
Restez en ligne
Ne quittez pas
25
Een radiografie laten afnemen
Passer une radio
26
Past dat voor u?
Ça vous va?
| Ça vous convient?
27
Ik verbind u door met de dienst ...
Je vous passe le service ...
28
Ik verbind u door met ...
Je vous mets en communication avec ...
29
U vormt het nummer 054 ...
Vous faites le 054 ...
30
Nuchter zijn
Être a jeun
31
Hij heeft 39° koorts
Ik a 39° de température
32
De lift
L’ascenseur
33
De gang
Le couloir
34
Het secretariaat van de verdieping
Le secrétariat d’étage
35
Op het einde van
Au bout de
36
Volgen
Suivre
37
Zich richten naar
Se diriger
38
Rechtdoor
Tout droit
39
Rechtsomkeer maken
Faire demi-tour
40
Iemand die samenwoont
Un conhabitant
41
Een gezinshelper
Une aide familiale
42
Een verzorgster
Une aide-soignante
43
Een huishoudhulp
Une aide-ménagère
44
De logopedie
L’orthophonie
45
Een instelling
Une instition
46
Den wachtlijst
Une liste d’attente
47
Een wandelstok
Une canne
48
Een looprek
Un déambulateur
49
Een dieet
Un régime alimentaire
50
De voeding
La nourriture
51
Een bril
Des lunettes
52
Contactlenzen
Des verres de contact
53
Een hoorapparaat
Un appareil auditif
54
Een kunstgebit
Un dentier
55
Een pacemaker
Un stimulateur cardiaque
56
Een overtuiging
Une conviction
57
Een inspanning
Un effort
58
Cerebrovasculaire stoornissen
Des troubles cérébrovasculaires
59
De schildklier
La glande thyroïde
60
De huismijt
L’acarien
61
Kleefpleister
Du sparadrap
62
Een contrastmiddel, een contraststof
Un produit de contraste
63
Een bloedgroep
Un groupe sanguin
64
Zorgen voor (iemand/iets)
S’occuper de quelqu’un/quelque chose
65
Slikken
Avaler
66
Moeilijk ademen
Avoir du mal à respirer
67
Teruggaan tot
Remonter à
68
Klaar, gedaan, voorbij
Terminé
69
Helder van geest
Lucide
70
Angstig
Angoissé(e)
71
Depressief
Depressif/ve
72
Godsdienstig
Religieux/se
73
Geestelijk
Spiritual(le)
74
Buiten adem
Essoufflé
75
Van wacht
De garde
76
Een enige zoon/dochter
Un fils/une fille unique
77
Een rob (rustoord voor bejaarden)
Une maison de repos
78
Thuisverpleging
Des soins à domicile
79
Palliatieve thuiszorg
Des soins palliatifs à domicile
80
Te hoge bloeddruk hebben
Souffrir d’hypertension
81
Suikerziekte hebben
Faire du diabète
82
Stoelgang hebben
Aller à (la) selle
83
Een bed
Un lit
84
De nachttafel
La table de nuit
85
Juwelen
Des bijoux
86
De bel
La sonnette
87
De bloedafname
La prise de sang
88
Bezoek
De la visite
89
Neerleggen
Déposer
90
Aansluiten
Brancher
91
Verwittigen
Prévenir
92
Snurken
Ronfler
93
Op slot doen
Fermer à clé
94
Waardevol
De valeur
95
Op zijn gemak doen
Faire à son aise
96
De pijn
La douleur
97
De buik
La ventre
98
De zuurstof
L’oxygène
99
Een heelkundige ingreep
Une intervention chirurgicale
100
Intensieve zorgen
Les soins intensifs
101
Een behandeling
Un traitement
102
Opgenomen zijn
Être admis
103
Ademen
Respirer
104
Ondergaan
Subir
105
Het is nodig (iets te doen)
Il faut + INF
106
Moeten
Devoir
107
Hersteld zijn van ...
Être remis de + SUBST
108
Acuut/sterk
Fort
109
Zuurstof krijgen
Être sous oxygène
110
Bij iemand een infuus aanbrengen
Mettre quelqu’un sous perfusion
111
Er beter uitzien
Avoir meilleure mine
112
Vertrouwen hebben
Avoir confiance
113
(Nog) onder de invloed zijn van
Être sous l’effet de
114
Geen dank
Il n’y a pas de quoi
115
Moeilijk (bijwoord)
Difficilement
116
Meerdere, verscheidene
Plusieurs
117
Afhankelijk van
Selon
118
Een onderzoek
Un examen
119
Passen, schikken
Convenir
120
De cafeteria
La cafétéria
121
Een eenpersoonskamer
Une chambre individuelle
122
SIS
Système d’Information Sociale
123
Volgen, langsgaan
Longer
124
Een appendectomie
Une appendectomie
125
Verwijderen
Retirer
