Frans in het ziekenhuis 5 Flashcards
(69 cards)
1
Q
De benedenverdieping
A
Le rez-de-chaussee
2
Q
Een straal
A
Un rayon
3
Q
De zon
A
Le soleil
4
Q
De blouse
A
La blouse
5
Q
De BH
A
Le soutien-gorge
6
Q
Vertrekken
A
Partir
7
Q
Leven
A
Vivre
8
Q
Opengaan
A
S’ouvrir
9
Q
Zorgen voor
A
S’occuper de
10
Q
Zich uitkleden
A
Se déshabiller
11
Q
Braakneigingen hebben
A
Avoir des naussées
12
Q
Onder de scanner gaan
A
Passer un scanner
13
Q
Een NMR ondergaan
A
Passer un RMN
14
Q
NMR (Nuclear Magnetic Resonance)
A
RMN (Résonance Magnétique Nucléaire)
15
Q
Is het goed afgelopen?
A
Cela c’est bien passé?
16
Q
Op bosklas gaan
A
Partir en classe verte
17
Q
Het spijt me
A
Je suis désolé
18
Q
Aanhouden
A
Garder
19
Q
De mouw
A
La manche
20
Q
Een naald
A
Une aiguille
21
Q
Het bloed
A
Le sang
22
Q
Een knevelverband
A
Un garrot
23
Q
Een ader
A
Une veine
24
Q
Een pipet, zuigbuisje
A
Une pipette
25
Opstropen (de mouwen)
Retrousser
26
Flauwvallen
S’évanouir
27
Voelen
Sentir
28
Plaatsen
Mettre
29
Aanspannen
Serrer
30
Een staal nemen
Prélever un échantillon
31
Nodig, noodzakelijk
Nécessaire
32
Rustig
Tranquille
33
Bij het zien van
À la vue de + SUBST
34
Iets anders
Autre chose
35
Het is beter om + INF
Mieux vaut + INF
36
Pijn doen
Faire mal
37
Vastmaken
Fixer
38
Een elektrode
Un électrode
39
Een proef
Une épreuve
40
Een inspanning
Un effort
41
Bestaan uit + INF
Consister à + INF
42
Terwijl
Pendant que
43
Hoe langer hoe sneller
De plus en plus vite
44
Een loopband
Un tapis roulant
45
In de gaten houden, toezicht houden op
Surveiller
46
Constant (bijwoord)
Constamment
47
De bloeddruk
La tension artérielle
48
Merken
Remarquer
49
Een afwijking
Une anomalie
50
Onderbreken
Interrompre
51
Tussenkomen
Intervenir
52
Vlakbij, in de buurt van
À proximité de
53
Een afname
Un prélèvement
54
Snel
Rapide
55
Pijnloos
Indolore
56
Pijnlijk
Douloureux
57
Opsporen
Dépister
58
Zonder risico
Sans risque
59
De bovenkledij
Les vêtements de dessus
60
In werking stellen
Actionner
61
De zuiger
Le piston
62
Een botscan
Une scintigraphie
63
Vastmaken
Accrocher
64
Optrekken
Retrousser
65
Wegnemen
Enlever
66
Een beker
Un gobelet
67
Plassen
Uriner
68
Intussen
Entre-temps
69
Een hokje
Une cabine
