Gericht leren voor Tentamen deel 1 Flashcards

1
Q

De behoefte aan tests ontstond vanuit een drietal ontwikkelingslijnen, te weten

a de filosofie, de psychiatrie en de genetica.
b de psychiatrie, de experimentele psychologie en de genetica.
c de experimentele psychologie, de genetica en de filosofie

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke behoefte ontstond in de psychiatrie?

a Een behoefte aan methoden om de verschillen tussen geestesziekten en de verschillende gradaties in
zwakzinnigheid te bepalen

b de behoefte om de verschillen tussen normale en geesteszieke mensen te bepalen.

c de behoefte om een onderscheid te maken tussen zwakzinigheid en krankzinigheid

A

a Een behoefte aan methoden om de verschillen tussen geestesziekten en de verschillende gradaties in
zwakzinnigheid te bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke test kunnen we beschouwen als de eerste echte intelligentietest?

a de Binet-Simon test
b de Army-Alpha test
c de Stanford-Binet test

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De Stanford-Binettest voldeed aan twee zeer belangrijke testtechnische eisen.

De testleider paste de instructie aan het niveau van het kind aan en er werd gebruik gemaakt van
Europese normscores.

De test heeft standaardinstructies en normen op basis van een representatieve steekproef.

De test bestaat uit aan de empirie getoetste testopgaven zodat men de score kon bepalen door de
antwoorden op de scores te wegen.

A

De test heeft standaardinstructies en normen op basis van een representatieve steekproef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vanaf de Eerste Wereldoorlog liep de testontwikkeling in Europa en Amerika sterk uiteen.
Welke stelling is waar?

In Amerika lag de nadruk op individuele observatietests, terwijl in Europa het accent lag op niet-verbale
tests.

In Amerika lag de nadruk op de individuele diagnostiek, terwijl in Europa het accent lag op kwantitatief
verwerkbare groepstests.

A

In Amerika lag de nadruk op de individuele diagnostiek, terwijl in Europa het accent lag op kwantitatief
verwerkbare groepstests.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In de periode voor Binet werden.

a tests vervaardigd voor individueel gebruik.
b groepstests gebruikt voor complexe cognitieve vaardigheden.
c Noch a, noch b is juist.

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.

I In de VS werd tussen beide wereldoorlogen de nadruk gelegd op de totaliteit van de
persoon: op beleven, structuur en dynamiek.

II In Europa werd tussen beide wereldoorlogen de nadruk gelegd op het zo betrouwbaar en
objectief mogelijk bepalen van de score van de onderzochte op de test zelf.

a Alleen I is juist.
b Alleen II is juist.
c Zowel I als II is onjuist.

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

4 van 60
De testontwikkeling en testresearch in de naoorlogse periode in Amerika groeide door de invloed van de educational measurement’, maar ook door de invloed van

de schaaltheorie en de ontwikkeling van elektronische computers.

de schaaltheorie en de intuïtieve psychologie.

de selectiepsychologie en de statistiek.

A

de schaaltheorie en de ontwikkeling van elektronische computers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is kenmerkend voor het testgebruik in Nederland in de jaren veertig en vijftig?

de oriëntatie van de psychologie op de intuïtie van de psycholoog en de ontmoeting met de cliënt

de oriëntatie van de psychologie op de actuarische methode van voorspellen of beschrijven

het gebruik van testscores om mensen in klassen in te kunnen indelen

A

de oriëntatie van de psychologie op de intuïtie van de psycholoog en de ontmoeting met de cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Persoonlijkheidsvragenlijsten worden onder andere gebruikt in onderzoek naar

a persoonlijkheidskenmerken, onbewuste behoeften en onbewuste motieven.
b persoonlijkheidskenmerken, kwalitatieve aspecten van de prestatie en onbewuste behoeften.
c persoonlijkheidskenmerken, attitudes en interesses.

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Binnen een sollicitatieprocedure worden met name vragen gesteld over de aspecten waar de sollicitant
geen melding van maakt in de sollicitatiebrief.

Als gekeken wordt naar kenmerken waarop een test verschilt van een voorwetenschappelijk oordeel, aan
welk kenmerk wordt hier dan niet voldaan?

voorspellingswaarde

standaardisatie

efficiëntie

A

standaardisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De testontwikkeling en testresearch in de naoorlogse periode in Amerika groeide door de
invloed van het ‘educational measurement’, maar ook door de invloed van

a de schaaltheorie en de ontwikkeling van elektronische computers.
b de schaaltheorie en de intuïtieve psychologie.
c de selectiepsychologie en de statistiek.

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat geldt als laagste vorm van normering?

een vooraf bekende antwoordsleutel (goed/fout) voor de beoordeling van de prestatie

een vooraf bekende rangordening van scores voor de beoordeling van de prestatie

een vooraf bekende normaalverdeling van scores voor de beoordeling van de prestatie

A

een vooraf bekende rangordening van scores voor de beoordeling van de prestatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

8 van 60
Op welke wijze kan de mate van objectiviteit van een test worden bepaald?

door verschillende mensen een registratie en codering van hetzelfde testgedrag te laten verrichten

door een onderzoek naar de correlatie tussen de opdrachten in de test

door de test door dezelfde beoordelaar bij verschillende mensen af te laten nemen en de scores te
vergelijken

A

door verschillende mensen een registratie en codering van hetzelfde testgedrag te laten verrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij het testen van de persoonlijkheid worden drie methoden onderscheiden. Dit zijn

a persoonlijkheidsvragenlijsten, niet-verbale tests en Progressive Matrices.
b differentiële tests, performance tests en persoonlijkheidsvragenlijsten.
c observatie, persoonlijkheidsvragenlijsten en projectietests.

A

c.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welk schaaltype mogen geen rekenkundige operaties worden uitgevoerd?

de ordinale schaal
de nominale schaal
op zowel de nominale als de ordinale schaal

A

de nominale schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

‘Intelligentie is datgene wat de test meet.’
Deze opvatting over meten is gerelateerd aan

het operationalisme.
‘representational measurement’.
het nomologisch netwerk.

A

het operationalisme.

18
Q

De multi-factortheorie van Thurstone houdt in

a dat in alle intelligentietests twee factoren een rol spelen, te weten een algemene en een
specifieke factor.

b dat intelligentie wordt opgevat als een complex geheel van groepsfactoren, waarbij een
groepsfactor een voor sommige, maar niet voor alle tests gemeenschappelijke factor is.

c dat er een veelheid aan kwalificeerbare factoren is die de validiteitscores op een test kunnen
beïnvloeden

A

b blz. 25

19
Q

Ipsatieve scores zijn

a verschillende testscores van verschillende personen die onderling met elkaar worden
vergeleken.

b verschillende testscores van één persoon die onderling worden vergeleken zonder gebruik
te maken van een externe standaard.

c verschillende testscores van één persoon die onderling worden vergeleken en die worden
vergeleken met norm tabellen.

A

b blz. 69

20
Q

Het is zeer wel mogelijk om bij observatietests en projectietests een verantwoord peil van
objectiviteit te bereiken. Dit peil bereikt men door

a zoveel mogelijk aan te sluiten bij het direct waarneembare gedrag.
b zoveel mogelijk aan te sluiten bij de belevingswereld van de geteste.
c direct over te gaan tot verklaringen en interpretaties.

A

a blz. 49

21
Q

Welke obstakels ten aanzien van de testontwikkeling waren er vanuit de experimentele
psychologie?

a De exacte beschrijving van de onderzoekscondities en de rigoureuze controle van de variabelen.

b Verschillen in scores tussen individuen werden als belangrijk beschouwd; complexe
sensorische en motorische functies bleven buiten beschouwing.

c Verschillen in scores tussen individuen werden als experimenteerfouten beschouwd;
complexe cognitieve en intellectuele processen bleven goeddeels buiten beschouwing.

A

1 c blz. 17-18

22
Q

De Stanford-Binet test voldeed aan twee zeer belangrijke testtechnische eisen. Welke waren dit?

a De testleider paste de instructie aan het niveau van het kind aan en er werd gebruik
gemaakt van Europese normscores.

b De test heeft standaardinstructies en normen op basis van een representatieve steekproef.

c De test bestaat uit aan de empirie getoetste testopgaven zodat men de score kon bepalen
door de antwoorden op de opgaven te wegen.

A

b blz. 21

23
Q

Vanaf de eerste wereldoorlog liep de testontwikkeling in Europa en Amerika sterk uiteen. Welke
stelling is waar?

a In Amerika lag de nadruk op individuele observatie-tests, terwijl in Europa het accent lag op
niet-verbale tests.

b In Amerika lag de nadruk op de individuele diagnostiek, terwijl in Europa het accent lag op
kwantitatief verwerkbare groepstests.

c In Europa lag de nadruk op individuele observatie-tests, terwijl in Amerika het accent lag op
kwantitatief verwerkbare groepstests.

A

c blz. 23

24
Q

In de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog vroeg Thurstone aandacht voor het
volgende:

a de testprestatie moet in een kwalitatieve maat worden uitgedrukt.

b de testscore moet een holistisch beeld van de geteste schetsen.

c de relatie tussen de test en een criterium moet van te voren zijn aangetoond, wanneer men
met een test dat criterium tracht te voorspellen.

A

c blz. 25

25
Q

Projectietests, die tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog in zwang kwamen, werden sterk
beïnvloed door

a de psychoanalyse.
b het behaviorisme.
c de cognitieve benadering van de mens.

A

a blz. 26

26
Q

De Army Beta test

a is een individueel af te nemen test, ter bepaling van de algemene intelligentie.

b is een test met een pantomimische instructie, die geen beroep doet op enige taalkennis of
verbale kwaliteit.

c Zowel a als b is juist.

A

b blz. 24

27
Q

07 Wat is kenmerkend voor het testgebruik in Europa in de jaren veertig en vijftig?

a De oriëntatie van de psychologie op de intuïtie van de psycholoog en de ontmoeting met de
cliënt.
b De oriëntatie van de psychologie op de actuarische methode van voorspellen of beschrijven.
c Het gebruik van testscores om mensen in klassen in te kunnen delen.

A

a blz. 27

28
Q

Thurstone leverde een bijdrage aan het onderzoeken van de intelligentiestructuur.

a Hij concludeerde dat intelligentie bestaat uit twee factoren: een algemene (g-) factor en een
specifieke (s-) factor.

b Hij identificeerde zeven factoren (verbal comprehension, word fluency, number facility,
spacial visualization, associative memory, perceptual speed, reasoning) die nu nog steeds
belangrijke onderscheidingen in de intelligentie theorie zijn.

c Hij concludeerde dat intelligentie een complex globaal begrip is dat niet in delen valt te
scheiden.

A

b blz. 25-26

29
Q

Wat houdt het begrip objectiviteit in voor de testinterpretatie?

a De testleider gebruikt zijn eigen subjectieve methoden van observeren, registreren en
interpreteren.

b Het proces van registreren en/of verwerken van het testgedrag is vrij van aan de testleider
gebonden invloeden.

c Dat er altijd twee of meer beoordelaars moeten zijn om een testresultaat te beoordelen.

A

b blz. 46

30
Q

Drenth noemt een aantal kenmerken ten aanzien waarvan de test in de meeste gevallen in het
voordeel is ten opzichte van het voorwetenschappelijk oordeel. Welke kenmerken zijn dat onder
andere?

a Een test onderscheidt zich van het voorwetenschappelijk oordeel onder andere door validiteit, exactheid en subjectiviteit.

b Een test onderscheidt zich van het voorwetenschappelijk oordeel onder andere door objectiviteit, efficiëntie en standaardisatie.

c Een test onderscheidt zich van het voorwetenschappelijk oordeel onder andere dooranimistische betekenisanalyse, standaardisatie en betrouwbaarheid.

A

b blz. 41-48

31
Q

Drenth en Sijtsma beschrijven de gangbare procedure voor het meten van psychologische eigenschappen.
De tweede stap om tot een meting te komen betreft

hetoperationaliseren van de empirische begrippen.

in kaart brengen van het nomologisch netwerk.

bepalen van de manier waarop de hypothetische begrippen gemeten moeten worden.

A

bepalen van de manier waarop de hypothetische begrippen gemeten moeten worden

32
Q

Als een test technisch gezien in orde is en meet wat deze zou moeten meten, dan

is evidentie gevonden voor het theoretisch raamwerk van de eigenschap in kwestie.

is sprake van een goed meetinstrument.

Beide antwoorden zijn juist.

A

Beide antwoorden zijn juist.

33
Q

Testgebruik ter beoordeling van individuen vindt plaats in verschillende situaties.
Welke situatie wordt niet door Drenth en Sijtsma geschetst?

de beoordeling van een docent op basis van de uitkomsten van een schoolvorderingentoets

de beoordeling van een keuzemogelijkheid op basis van een differentiële analyse

de beoordeling van een patiënt op basis van een subjectieve beschrijving

A

de beoordeling van een docent op basis van de uitkomsten van een schoolvorderingentoets

34
Q

De RAKIT wordt door Drenth en Sijtsma geclassificeerd als een

individuele ontwikkelingstest.

speciale niveautest.

testbatterij voor intelligentiefactoren.

A

individuele ontwikkelingstest.

35
Q

15 van 60
Ravens Progressive Matrices is een test die kan worden gerekend tot

tests voor speciale intelligentiefactoren.
tests voor speciale geschiktheden.
tests voor speciale niet-intelligentiefactoren.

A

tests voor speciale intelligentiefactoren.

36
Q

Motoriektests behoren tot de categorie

kwalitatieve prestatietests.
somato-fysiologische methoden.
algemene niveautests.

A

kwalitatieve prestatietests.

37
Q

17 van 60
Morfologische onderzoeksmethoden

kunnen betrouwbaar zijn, maar hebben een geringe validiteit.

kunnen valide zijn, maar hebben een geringe betrouwbaarheid.

hebben een geringe betrouwbaarheid en validiteit.

A

kunnen betrouwbaar zijn, maar hebben een geringe validiteit

38
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.

I Volgens Drenth is het snelheidselement, wanneer het gaat om prestaties, altijd zeer relevant.

II Snelheid waarmee moeilijke opgaven worden opgelost, is een belangrijke indicatie voor de snelheid
waarmee de eenvoudige opgaven worden opgelost.

Alleen I is juist.
Alleen II is juist.
I en II zijn onjuist.

A

I en II zijn onjuist.

39
Q

19 van 60
Een respondent wordt als onderdeel van het theorie-examen voor het autorijbewijs een verkeerssituatie voorgelegd en gevraagd wat hij/zij moet doen.
Dit item van de test kan worden gecategoriseerd als

vraag.
praktijkproef.
theoretische opdracht.

A

theoretische opdracht.

40
Q

20 van 60
Na het vergelijken van de voor- en nadelen van ‘essayvragen’ en ‘meerkeuzevragen’ kan de conclusie
worden getrokken dat

meerkeuzevragen altijd inferieur zijn aan open vragen.
open vragen altijd inferieur zijn aan meerkeuzevragen.
Beide antwoorden zijn onjuist.

A

Beide antwoorden zijn onjuist