Geschiedenis Flashcards

1
Q

Wat is de tijd van jagers en boeren?

A

Dit is de prehistorie en het eindigt 3000 v.C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is archeologie?

A

Het bestuderen van ongeschreven bronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer ontstonden de eerste mensensoorten?

A

2 miljoen jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer ontstond de moderne mens?

A

200 000 jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de kenmerken van jagers en verzamelaars?

A

Ze zijn nomaden, leven in kleine groepen en hadden geen bezit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer en waar ontstond de landbouw?

A

In het midden oosten(halve maan), 9000 v.C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waardoor ontstond de landbouw?

A

De ijstijd was voorbij en sommige dieren trokken weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de kenmerken van de landbouwsamenleving?

A

Ze hadden een sedentaire levenswijze, ze waren autarkisch, er was bezit van nijverhied en er ontstond sociale ongelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar en wanneer ontstonden de eerste steden?

A

In Irak bij Eufraat en Tigris(Eridu), 3000 v.C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de kenmerken van de landbouwstedelijke samenleving?

A

Een minderheid leefde in steden, er is een elite, er waren vakmensen met een ambacht, er waren priesters en afhankelijk van handel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de sociale hiërarchie?

A

De vorst stond boven aan, de rest van de bevolking waren onderdanen, als laagste waren de slaven en boeren (ze moesten belasting betalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen een polytheïstische godsdienst en een monotheïstische godsdienst?

A

Bij een polytheïstische godsdienst heb je meerdere goden terwijl je bij een monotheïstische godsdienst er maar een heb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer en waarom ontstond het schrift?

A

Het ontstond 3000v.C en het ontstond als gevolg van de de ingewikkelde organisatie die nodig was voor steden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het kenmerkende aspect 1a?

A

De levenswijze van jagers en verzamelaars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het kenmerkende aspect 1b?

A

Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het kenmerkende aspect 1c?

A

Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer was de tijd van de Grieken en Romeinen?

A

Het tijdvak begon 3000 v.C(de Griekse Myceense samenleving ontstond 1500v.C), dit tijdvak werd ook de oudheid genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke beschaving was er voor de Grieken?

A

De Minoïsche beschaving(2000-1700v.C)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe ontwikkelde de Griekse beschaving?

A

Door hun bloeiende economie was er een snelle bevolkingsgroei, om overbevolking te stoppen stichtte ze koloniën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe hadden de Grieken een gezamenlijke cultuur?

A

Ze spraken dezelfde taal, vertelde dezelfde verhalen, vereerde dezelfde goden en hadden gezamenlijke evenementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom werd de Grieks-Romeinse cultuur klassiek genoemd?

A

Omdat de gedachten en vormen zo goed waren dat ze later werden nagedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe werden de Grieken verenigd?

A

Eerst was er veel oorlog maar toen werden ze onderworpen door Macedonië, hierdoor werden ze verenigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de verschillende vormen van een bestuurssysteem?

A

Bij een monarchie is er een erfelijke koning, bij aristocratie wordt er geregeerd door een groep edelen, bij oligarchie werd er geregeerd door een groep rijken en bij een democratie wordt er geregeerd door het volk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het heilige boek van de joden?

A

De Tenach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de Joodse verspreiding?

A

De diaspora gebeurde nadat Judea werd onderworpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waarom maakten de Romeinen zich zorgen over het christendom?

A

Omdat ze mensen bekeerde en aanhangers kregen ook hielden ze zich niet aan de Romeinse normen en waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanneer kregen de christenen godsdienstvrijheid?

A

Constantijn gaf het in 313

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe groot was het Romeinse rijk?

A

Tot Brittannië en het gebied om de middellandse zee heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe konden de Romeinen hun wereldrijk veroveren?

A

Ze werkte samen met verslagen volken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe kwam Julius Caesar aan de macht?

A

Er waren veel burgeroorlogen, en hij liet zich benoemen tot dictator in 44v.C hierna werd hij vermoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de pax Romana?

A

Er was twee eeuwen van rust, dit was goed voor de welvaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is romanisering?

A

De verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur, de Romeinen bouwde hun gebouwen overal en vaak bleven mensen uit het leger wonen in inheemse plekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe noemde de Romeinen de anderen volken?

A

De volken aan het oosten van de rijn noemde ze Germanen en de volken aan het westen Kelten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe raakte het Romeinse rijk in verval?

A

Er waren epidemieën en het leger bestreed elkaar, de Germanen kwamen in opstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is de jihad?

A

Dit betekent de heilige strijd, het is een innerlijke strijd om een goede moslim te zijn. Later betekende het ook om de godsdienst te verspreiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wanneer begon de islamitische jaartelling?

A

In 622, toen Mohammed uit Mekka werd verdreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waarin was de islam anders dan het christendom?

A

Mohammed had de religieuze en de wereldlijke macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe heet een islamitische leider?

A

Kalief die regeert over het kalifaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke twee groepen waren er in het kalifaat?

A

De soennieten( wilde dat de meest bekwame man kalief werd) en de sjiieten( wilde dat Ali zijn neef de kalief werd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waardoor konden ze zo snel veroveren?

A

Het Perzische en Byzantijnse rijk waren verzwakt door oorlog en pandemie, ze waren als nomaden gewent om zich snel te verplaatsen en ze streden voor hun geloof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe viel het Arabische rijk uiteen in kleinere staten?

A

De Omajjadenfamilie werd vermoord door de Abbasidenfamilie, een Omajjade werd Emir in Portugal en de sjiieten in Caïro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe waren de Arabieren verenigd?

A

Ze spraken Arabisch, ze hadden hetzelfde schrift, ze geloofde in de Islam en hadden dezelfde architectuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de tijd van monniken en ridders?

A

Dit waren de vroege middeleeuwen van 500-1000, er was een landbouwsamenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waardoor kwam de achteruitgang?

A

Door de instorting van het Romeinse rijk, er was geen veiligheid meer, de handel stopte hierdoor wat slecht was voor de economie, de economie werd weer autarkisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat waren horigen?

A

Dit waren boeren met erfelijke verplichtingen, ze mochten hun land niet verlaten, ze moesten ook herendiensten doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is het hofstelsel?

A

Horige boeren waren gebonden aan een domein van hun heer, deze bestond uit twee delen een gedeelte voor de heer en een gedeelte waar de boeren werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe kreeg Clovis een groot rijk?

A

Door andere vorsten te vermoorden of verslaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoe werkte het Frankische bestuurssysteem?

A

Ze hadden het Romeinse systeem overgenomen, in belangrijke delen was een hertog en in minder belangrijke een graaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe heette het Germaanse gewoonterecht?

A

De Salische wet, dit zei dat bezittingen moeten verdeeld worden onder alle zoons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke verandering bracht Karel?

A

Een verenigd Europa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is het verschil tussen de tweezwaardenleer en een cesaropapie?

A

Als de wereldlijk leider geestelijke leider hetzelfde persoon zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waardoor scheidde de kerk?

A

Door het meningsverschil over de machtsverdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe werd het christendom verspreid?

A

Door missionarissen en heidense volken met geweld te onderwerpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is syncretisme?

A

Het versmelten van godsdiensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is het kenmerkende aspect 3a?

A

de verspreiding van het christendom in geheel Europa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is het kenmerkende aspect 3b?

A

ontstaan en verspreiding van de islam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is het kenmerkende aspect 3c?

A

De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door de zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd door een hofstelsel en horigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is het kenmerkende aspect 3d?

A

Het ontstaan van de feodale verhoudingen in het bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is het kenmerkend aspect 2a?

A

De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse-Romeinse cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is het kenmerkend aspect 2b?

A

De klassieke vormentaal van de Griekse-Romeinse cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is het kenmerkend aspect 2c?

A

De groei van het Romeinse imperium waardoor de Griekse-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is het kenmerkend aspect 2d?

A

De confrontatie tussen de Griekse-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is het kenmerkend aspect 2e?

A

De ontwikkeling van het jodendom en christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waardoor kwamen er weer steden?

A

Doordat de plundering stopten en de handel weer terug kwam ook produceerde boeren overschotten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat zijn hanzen?

A

Handelsorganisaties, deze maakte afspraken met vorsten en huurde militairen in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Welke nieuwe handels en betaalmethode kwamen er?

A

De compagnie ontstond een gezamenlijke onderneming, de wisselbrief hierin stond dat iemand geld moest betalen en er ontstonden banken met rente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Hoe het het systeem van overmaken van geld?

A

De giro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Hoe ontstonden stadsrechten?

A

Bewoners van eens stad legde een eed met elkaar af, en ze vroegen hun heer voor privileges in ruil voor geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat is een baljuw/schout?

A

Een door vorst aangestelde rechter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wie hoorde niet bij de burgerij?

A

Vrouwen, arbeiders en bedelaars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Hoe werd het stadsbestuur georganiseerd?

A

De raad van schepenen bestuurde de stad, de vroedschap praatte mee over belangrijke besluiten en de burgemeester regelde het dagelijkse bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Hoe heet het hoogste gezag?

A

De soevereiniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Waardoor was centralisatie en staatvorming mogelijk?

A

Door de opkomst van geld, hierdoor kon de koning belasting innen en mensen betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat is de Staten-Generaal?

A

De algemene standen vergadering, de koning, de adel en priesters en als derde stand de burgerij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Waarom was er geen staatsvorming en centralisatie in Duitsland?

A

Elk gebied had zijn eigen heerser, en de koning liet zich kronen in Rome waar hij vaak heen ging door oorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat is de Magna Carta?

A

Dit is het verdrag dat de koning van Engeland gedwongen werd om te tekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat is de investituurstrijd?

A

De strijd over wie de hoogste macht heeft de kerk of de keizer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat deed de inquisitie?

A

Ze vervolgde mensen die afwijken van het christelijke geloof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Waarom vond de paus dat kruistochten nodig waren?

A

Omdat pelgrims niet het graf van Jezus kon bezoeken, de paus wilde ook zijn macht laten zien aan de keizer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Waarom gingen mensen op kruistochten?

A

Voor aflaat, ideologie, edelen die niet de oudste waren konden zo ook land krijgen en het was ook goed voor handel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat is het kenmerkend aspect 4a?

A

De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarische-urbane samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat is het kenmerkend aspect 4b?

A

De opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat is het kenmerkend aspect 4c?

A

Het conflict in de christelijke wereld over de vraag wie het primaat behoorde te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat is het kenmerkend aspect 4d?

A

De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat is het kenmerkend aspect 4e?

A

Het begin van staatsvorming en centralisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Hoe was het wereldbeeld in de middeleeuwen?

A

De mensen zijn slecht en zondig, het enige doel van het leven is om de hemel te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Hoe was het wereldbeeld in de renaissance?

A

De mensen waren er om de wereld nog perfecter te maken en je moet het meeste uit het leven halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Hoe werden schilders gezien?

A

In de middeleeuwen als ambachtslieden maar in de renaissance als kunstenaars die beter dan andere mensen zijn omdat ze een verbeterde versie van de natuur maakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat zijn humanisten?

A

Dit waren geleerden die de oudheid bestudeerde, ze gingen bijvoorbeeld opzoek naar de originele teksten van klassieke teksten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Hoe werd het humanisme verspreid?

A

Geleerden reisde veel, jongens uit rijke families gingen naar Italië voor hun opleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Hoe ontwikkelde het humanisme zich anders ten noorden van de Alpen?

A

Omdat er daar geen klassiek verleden was richtte het zich op de wedergeboorte van het oorspronkelijke christendom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Wie was Erasmus van Rotterdam?

A

Hij was een belangrijke vertegenwoordiger van het humanisme, hij heeft het nieuwe testament vertaald en had kritiek op misstanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Waarom was de verovering van Ceuta een groot moment?

A

Hierdoor kwam de reconquista ook buiten Europa, dit was het begin van de Europese expansie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Waarvoor gingen de Portugezen naar Afrika?

A

Voor goud en grondgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Waarom wilde ze naar Indië?

A

Omdat er al eeuwen handelaren kwamen vanuit Azië met zeldzame spullen, als ze het rechtstreeks zouden kunnen krijgen zou dat veel geld opleveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Waarom noemde ze Amerika de Nieuwe Wereld?

A

Omdat het een ander continent is en de mensen en natuur daar heel anders is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Hoe heeft Amerika zijn naam gekregen?

A

Het is de vrouwelijke versie van Amerigo Vespucci, hij heeft twee boeken geschreven over zijn reizen in Amerika en hij dacht niet dat het India was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Hoe bouwde de Portugezen hun factorijen?

A

Ze waren bang van China en Japan omdat ze heel machtig waren daarom maakten ze alleen maar handelsposten, ze kregen deze door havensteden te beschieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Wat zijn armada’s?

A

Een oorlogsvloot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Welk gedeelte van Azië had Spanje?

A

Ze hadden de Filipijnen veroverd, ze deden dit voor handel en om de bevolking te bekeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Hoe konden de Spanjaarden de grote rijken zo makkelijk verslaan?

A

Doordat ze veel betere wapens hadden de indianen waren ook bang van hun paarden, veel mensen gingen dood aan ziektes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Wie is Luther?

A

Een Duitse monnik en hervormer. Hij had kritiek op der kerk en heeft een boek geschreven en hij is hiervoor vermoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Wat is antiklerikalisme?

A

Dit was kritiek op de kerk, geestelijken maakte misbruik van hun macht en hielden zich niet aan het celibaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Waarmee begon de Hervorming?

A

Met de brief die Luther schreef in 1517 over dat hij tegen aflaat(geld betalen om naar de hemel te gaan) was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Van wie kreeg Luther asiel?

A

Nadat hij verband was uit de kerk en vogelvrij was verklaard door Karel V, kreeg hij asiel van de keurvorst van de Saksen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Wat was er anders aan Luthers kerk?

A

Dit was een protestantse kerk zonder celibaat, heiligenverering, klooster en geestelijken, er waren wel dominees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wie was de belangrijkste hervormer na Luther?

A

De Franse jurist Calvijn, hij geloofde dat God heeft besloten wie er goed en slecht is en dat we daar geen invloed op hebben, hij vond ook dat je in opstand mag komen voor je geloof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Welke kerk was er in Engeland?

A

Hendrik V||| stichtte de Church of England hier was geen celibaat, kloosters en mocht je scheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Hoe werden de Franse calvinisten genoemd?

A

Hugenoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Hoe kwam de strijd tot einde?

A

In Duitsland mocht elke vorst zelf bepalen welke kerk hij had, Frankrijk werd katholiek maar hugenoten hadden wel rechten en ondanks twee oorlogen bleef Engeland protestants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Hoe was de verhouding tussen Willem van Oranje en Filips ||?

A

Ze hadden eerst een goede verhouding, toen Filips weg ging uit Nederland maakte hij hem stadhouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Hoe was het bestuur in de 15de eeuw in Nederland?

A

Er was een landsheer maar hij was in elk gewest apart hertog, elk gewest had zijn eigen wetten en bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Waarom hadden de steden moeite met Karel V?

A

Omdat hij protestantse vervolgde door zijn eigen rechtbanken terwijl veroordelingen in de stad van die burger wordt gedaan, ook hadden ze moeite met zijn belastingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Wat deed Filips toen Karel aftreden?

A

Hij benoemde zijn halfzus Margaretha als landvoogdes ook benoemde hij vertrouwelingen op hoge posities, hij trede hard op tegen de protestantse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Wat gebeurde er nadat de geloofsvervolgingen werden gematigd?

A

De calvinisten hielden bijeenkomsten, na een van die bijeenkomsten vernielde ze een kerk wat de beeldenstorm begon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Hoe reageerde Filips op de beeldenstorm?

A

Hij verving zijn halfzus met de hertog van Alfa, hij trok met een groot leger binnen en heel veel Nederlanders waaronder Willem vluchten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Hoe kreeg Willem van Oranje weer land terug?

A

Hij werkte samen met de geuzen, ze hadden Den Briel overgenomen waarna de meeste steden zich overgaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Hoe ontstond de Unie van Uterecht?

A

Alle steden sloten vrede met elkaar om de soldaten weg te krijgen maar de zuidelijke gewesten sloten een verbond met Parma, om Parma tegen te houden werd de Unie van Utrecht gesticht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Wat is de Plakkaat van Verlatinge?

A

Willem van Oranje wilde geen vijanden met Filips zijn maar nadat hij vogelvrij werd verklaard veranderde dat en zwoer de Unie van Utrecht Filips af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Waarom werd Nederland een republiek?

A

Ze konden geen soeverein vinden dus besloten ze om dat zelf te worden, en ze maakte Mauritus stadhouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Hoe eindigde de Tachtigjarige Oorlog?

A

Nadat Nederland veel steden terug hadden gewonnen werd de Vrede van Münster gesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Hoe was het kapitalisme ontstaan?

A

Door de handel in luxeproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

HOe heette de vroege vorm van kapitalisme?

A

Handelskapitalisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Welke rechten had de VOC?

A

Ze waren de enige compagnie die in Azië handel mocht drijven, ze mochten verdragen sluiten, oorlog voeren en andere gebieden besturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Hoe kreeg de VOC geld?

A

Door aandelen te verkopen, mensen hadden zo een deel van het bedrijf en kregen een deel van de winst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Wie was de hoogste bestuurder van Nederland in Azië?

A

De gouverneur-generaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Wie was Jan Pieterszoon Coen?

A

Hij was de gouverneur-generaal, hij heeft de Molukken ingenomen door 15 000 mensen te vermoorden, hij vernietigde ook Jakarta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Waar was de VOC actief?

A

Ze hadden handelsnetwerken in China, Japan, Perzië, India en Ceylon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Waar hield de WIC zich mee bezig?

A

Met handel rondom de Atlantische oceaan, en de oorlog met Spanje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Welke organisatie was het machtigst?

A

De VOC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Hoe werkte het handelsnetwerk?

A

Uit Azië haalde ze specerijen, katoen en thee, naar Afrika brachten ze wapens, ijzer en alcohol en haalden ze goud, ivoor en slaven in Amerika verbouwde ze koffie suiker tabak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Wat is de bourgeoisie?

A

De rijke burgerij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Wat zijn de generaliteitslanden?

A

De gebieden die door de Spanjaarden veroverd waren in Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Waardoor werden de steden geregeerd?

A

De vroedschap, er zaten hier tientallen regenten, ze benoemde burgemeesters en stuurde vertegenwoordigers naar de staten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Hoe was Nederland een oligarchie?

A

De regenten benoemde elkaar en zorgde ervoor dat de macht binnen rijke families bleef, deze families waren rijk geworden van handel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Waarom kwam er wantrouwen tegen over de stadhouder?

A

Omdat de titel erfelijk was geworden doordat de staten altijd koos voor de prins van Oranje, de stadhouder gedroeg zich als een vorst, en de regenten waren bang dat hij hun macht zou verminderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

Waardoor zijn er twee raadspensionarissen vermoord?

A

De raadspensionaris was de hoogste regent, er was discussie tussen regenten die voor de stadhouder zijn en regenten die geen stadhouder willen, de stadhouder had daarom twee regenten vermoord die staatsgezind zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Hoe eindigde de gouden eeuw?

A

Doordat Nederland veel oorlog ging voeren in plaats van focussen op de economie, ze kregen oorlog met Frankrijk na de lange tijd zonder stadhouder werd Willem||| benoemd als stadhouder, hij won van de Franse maar de oorlogen koste veel geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

Wat is het kenmerkend aspect 5a?

A

Het begin van de Europese overzeese expansie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Wat is het kenmerkend aspect 5b?

A

Het veranderde mens/ en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Wat is het kenmerkend aspect 5c?

A

De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

Wat is het kenmerkend aspect 5d?

A

De protestantse Reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Wat is het kenmerkend aspect 5e?

A

Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

Hoe verloor de Duitse keizer zijn macht?

A

De keizer probeerde zijn macht te vergroten door het protestantisme te onderdrukken maar de andere vorsten verzette zich tegen hem, hierdoor kwam de dertienjarige oorlog, grote delen van Duitsland raakte verwoest, dit zorgde ervoor dat het Duitse nog meer versnipperd werd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

Wat is het absolutisme?

A

Dit was het regeringssysteem van Lodewijk XIV, hij maakte alle beslissingen, hij vond dat hij zijn macht van god had gekregen en dat hij zich allen aan god hoeft te verantwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

Waarom werd Lodewijk XIV de zonnekoning genoemd?

A

Omdat net zoals planeten om de zon draaien draait alles om hem, de edelen moesten hem bijvoorbeeld eren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

Hoe bepaalde Lodewijk ook de godsdienst van het land?

A

Hij trok het Edict van Nantes besluit, dit garandeerde de hugenoten vrijheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Hoe werd de financiële en economische politiek van Lodewijk XIV genoemd?

A

Mercantilisme, dit hield in dat de staat de economie regelde om de rijkdom van het land te vergroten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

Hoe werd Engeland een constitutionele monarchie?

A

De Engelse koningen wilde ook absolute macht, protestantse parlementsleden regelde met Willem ||| om Jacobus van de troon te stoten omdat hij katholiek was, Willem werd tot koning uitgeroepen en de macht van de koning werd beperkt door de wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
150
Q

Hoe was het beeld van het heelal anders in de 17e eeuw dan daarvoor?

A

Eerst dachten de mensen dat de aarde het midden van het heelal is en dat de andere planeten en sterren om de aarde draaien, in de 17e eeuw kwamen ze er achter dat de aarde om de zon heen draait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
151
Q

Wat gebeurde er tijdens de wetenschappelijke revolutie?

A

Wetenschappers trokken de ideeën van de klassieke denkers in twijfel, ze kregen kennis door feiten en te experimenteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
152
Q

Wat is empirisme?

A

Dat waarnemingen en ervaringen de bron zijn van alle kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

Wat is het kenmerkend aspect 6a?

A

Het streven van vorsten naar absolute macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
154
Q

Wat is het kenmerkend aspect 6b?

A

De bijzonder plaats in staatkundig opzicht en de boei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
155
Q

Wat is het kenmerkend aspect 6c?

A

Wereldwijde handelscontacten, handelskaptilisme en het begin van een wereldeconomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
156
Q

Wat is het kenmerkend aspect 6d?

A

De wetenschappelijke revolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
157
Q

Waarvoor staat verlichting?

A

De wetenschap en het verstand bracht mensen van de duisternis naar het licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
158
Q

Wat betekent de duisternis?

A

Onwetendheid, domheid en intolerantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
159
Q

Wat betekent het licht?

A

Kennis, inzicht en verdraagzaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
160
Q

Waartoe leidt rationalisme?

A

Tot algehele vooruitgang bij wetenschap, techniek, recht, politiek en het menselijk geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
161
Q

Waarover gaat rationalisme?

A

De vrijheid om zelf te denken en met elkaar van gedachten te wisselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
162
Q

Met wie was de Pruisische koning Frederik de Grote bevriend?

A

De verlichte Franse schrijver Voltaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
163
Q

Wat is een genootschap?

A

Dit is een vereniging waarin mensen discussieerden, ideeën uitwisselde en samen onderzoek deden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
164
Q

Wat was de rol van rijke dames?

A

In hun salons kwamen bekende verlichtingsfiguren bijeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
165
Q

Wie heeft de encyclopedie uitgebracht?

A

De filosofen Diderot en d’Alemebert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
166
Q

Waarom vond Frederik de Grote dat alle religies dezelfde rechten zouden moeten hebben?

A

Omdat je niet kan bewijzen dat de een gelijk had en de ander niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
167
Q

Wat is het verschil tussen een atheïst en een deïst?

A

Een atheïst denkt dat er geen god is en een deïst dacht dat god de wereld heeft gemaakt maar niet meer ingrijpt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
168
Q

Waarom gelooft Voltaire niet in wonderen?

A

Als god wonderen zou verrichten zou dat tegen zijn eigen natuurwetten ingaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
169
Q

Wat vond Voltaire over de sociale verhoudingen?

A

Volgens hem wilde maar tien procent van de bevolking nadenken en kunnen de anderen zich beter laten leiden door de adel of kerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
170
Q

Wat vond Jean Jacques Rousseau van de sociale verhoudingen?

A

Hij vond dat alle mensen verstand hadden gekregen en gelijke rechten zouden moeten hebben, alle mensen zijn van nature gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
171
Q

Wat is soeverniteit?

A

De hoogste macht

172
Q

Wat vond John Lock?

A

Hij vond dat de koning zijn soevereiniteit niet van god heeft gekregen maar van het volk, de burgers hebben een deel van hun rechten overgedragen aan de overheid, en het was hun taak om hun rechten te beschermen

173
Q

Wat is volkssoevereniteit?

A

De algemene wil, niet hetzelfde als wil van meerderheid, het is belangrijker dan de belangen van individuen

174
Q

Wat is de driemachtenleer?

A

De drie machten moeten gescheiden zijn, wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht

175
Q

Wat vond Adam Smith?

A

De overheid moet zorgen voor eerlijke spelregels maar zich niet bemoeien met de economie

176
Q

Wat is laissez-faire?

A

De economie werkt het beste als iedereen zijn eigen belangen nastreeft volgens vraag en aanbod

177
Q

Wat is het ancien régime?

A

Het bestuur voor de democratische revoluties

178
Q

Wat is de bourgeoisie?

A

De rijke burgerij

179
Q

Wat is verlicht abolutisme?

A

De koning had nog steeds absolute macht maar er waren wel verlichte hervormingen

180
Q

Welke verlichte hervormingen voerde Frederik de Grote in?

A

Hij stond godsdienst- en persvrijheid toe, hij verbood martelen

181
Q

Hoe hield Frederik de Grote de absolute macht?

A

De junker heersten over hun boeren die horigen waren en alleen edelen konden officier worden

182
Q

Wie was Catharine de Grote?

A

Ze was geboren als Duitse Princess en had de macht gegrepen van haar man de tsaar, ze was een verlichte denker

183
Q

Welke verlichte maatregelen had Jozef 2 ingevoerd?

A

Iedereen had gelijke belastingen en joden kregen rechten

184
Q

Hoe werden de regenten rijk?

A

Ze leende veel geld aan de regering en kregen hier rente op

185
Q

Hoe kon de overheid rente betalen?

A

Ze leende nog meer geld en heften nog meer belasting

186
Q

Hoe werd het stadhouderschap erfelijk verklaard?

A

Toen in 1747 Frankrijk binnen viel was er veel onvrede en wilde ze Oranje

187
Q

Waarmee begon de Amerikaanse revolutie?

A

De Amerikanen weigerde om belasting te betalen

188
Q

Hoe werden de drie machten verdeeld in Amerika?

A

Het Congres dat bestaat uit de Senaat en Huis van afgevaardigden kreeg de wetgevende macht, het Hooggerechtshof kreeg de rechterlijke macht

189
Q

Wie mochten geen Amerikaanse staatsburgers zijn?

A

Indianen zwarten en vrouwen

190
Q

Waardoor werd de Bataafse revolutie geïnspireerd?

A

Door de Amerikaanse revolutie en de zeeoorlog met Groot-Brittannië liet zien hoe erg vervallen de republiek was

191
Q

Wie waren de vrije Batavieren?

A

De eerste Nederlanders die algemene vergaderingen hadden waar iedereen evenveel te zeggen had

192
Q

Wat zijn patriotten?

A

Zo noemde de democraten zich

193
Q

Waarmee begon de Bataafse revolutie?

A

Het Franse leger viel Nederland binnen en hielpen de patriotten aan de macht

194
Q

Wat veranderde er na de Bataafse revolutie?

A

Er kwam godsdienstvrijheid, scheiding van kerk en staat, er kwam een Nationale Vergadering en Nederland werd een eenheidsstaat

195
Q

Hoe werd Nederland een eenheidsstaat?

A

De afgevaardigden konden niet besluiten dus Frankrijk greep in door de tegenstanders te arresteren

196
Q

Waarmee eindigde de Bataafse revolutie?

A

Napoleon schafte de democratie af en hief de Bataafse republiek op

197
Q

Waarom riep Lodewijk de Staten-Generaal bijeen?

A

Er was heel veel schuld door oorlogen en hij moest hogere belastingen vragen

198
Q

Waardoor brak de opstand in Parijs uit?

A

Het leger wilde de Nationale Vergadering uiteen jagen

199
Q

Wat gebeurde er op 14 juli 1789?

A

De menigte veroverde Bastille

200
Q

Wat gebeurde er tijdens de revolutie?

A

Kloosters, kastelen en landhuizen werden in brand gezet, edelen en geestelijken werden doodgeslagen, alle feodale rechten werden afgeschaft en Frankrijk werd een constitutionele monarchie

201
Q

Hoe werden de drie machten verdeeld in Frankrijk?

A

De koning had de uitvoerende macht, de Wetgevende Vergadering kreeg de wetgevende macht

202
Q

Welke veranderingen maakte het nieuwe parlement?

A

Frankrijk werd een republiek, er kwam een revolutionaire jaartelling

203
Q

Wat was de terreur?

A

Elke vijand van de republiek moest vermoord worden

204
Q

Hoe kreeg Napoleon alleen heerschappij?

A

Hij deed een staatsgreep die hij liet goedkeuren door het volk in een referendum

205
Q

Hoe ontstond de trans-Atlantische slavenhandel?

A

De slavernij van Indianen werd verboden

206
Q

Hoe kwamen de Europeanen aan tot slaaf gemaakte mensen?

A

Ze deden handel met slavenhandelaren in Afrika en brachten ze ter boot naar Amerika

207
Q

Hoe werden kinderen uit relaties van Europeanen en Aziaten genoemd?

A

Indo-Europeanen

208
Q

Hoe heet de beweging tegen slavernij?

A

Abolitionisme

209
Q

Waarom was slavernij slecht volgens Adam Smith?

A

Mensen zijn productiever als ze geprikkeld worden door loon

210
Q

Wat is kenmerkende aspect 7a?

A

Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen

211
Q

Wat is kenmerkende aspect 7b?

A

Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)

212
Q

Wat is kenmerkende aspect 7c?

A

Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme

213
Q

Wat is kenmerkende aspect 7d?

A

De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap

214
Q

Hoe was de productie voor de industriële revolutie?

A

Het was kleinschalig, het werk met de hand en werktuigen gedaan, in ambachtelijke werkplaatsen vond nijverheid plaats

215
Q

Wanneer veranderde de productie methodes?

A

Rond 1800

216
Q

Waar vond de industriële revolutie plaats?

A

In Groot-Brittannië

217
Q

Wat is mechanisatie?

A

Het vervangen van handarbeid door machines

218
Q

Waardoor ontstond de industrie?

A

Door de combinatie van mechanisatie met schaalvergroting

219
Q

Hoe werden er producten gemaakt in de inustrie?

A

Een stoommachine dreef een groot aantal machines aan waar standaardproducten werden gemaakt door arbeiders

220
Q

Hoe wordt deze ingrijpende verandering op de productiemethodes genoemd?

A

De industriële revolutie

221
Q

Hoe wordt de periode van 1800 tot nu genoemd?

A

De moderne tijd

222
Q

Welk ander gevolg had de industriële revolutie?

A

Er ontstond een industriële samenleving

223
Q

Hoe was de nieuwe samenleving?

A

Het grootste deel van de bevolking woonde in de stad en de meest belangrijke banen waren industrie en diensten

224
Q

Wat zijn de gevolgen van de industriële samenleving?

A

Steden werden groter en er kwamen meer steden want veel mensen verhuisde naar de steden toe

225
Q

Welke klassen ontstonden er?

A

Er ontstond een arbeiders klasse van mensen die in de fabrieken werkten, een klasse van kapitalisten die geld investeerde in de industrie en een midden klasse tussen de twee groepen in

226
Q

Wat speelde een grote rol bij het ontstaan van de industriële revolutie?

A

Uitvinders en ondernemers, de Britse koloniale overheersing was ook belangrijk

227
Q

Hoe begon de industriële revolutie?

A

Het begon bij de textielindustrie

228
Q

Waar was de stoommachine ontwikkeld?

A

In de mijnindustrie, ze werden gebruikt om water weg te pompen voor het mijnen van steenkool

229
Q

Wie was James Watt?

A

Hij ontwikkelde een verbeterde stoommachine in 1784

230
Q

Wat was er beter aan de nieuwe stoommachine?

A

Het kon ook gebruikt worden in andere industrieën

231
Q

Waarnaar exporteerde Groot-Brittannië?

A

Naar India en Zuid-Amerika

232
Q

Waarom gingen ze grondstoffen uit het zuiden van Amerika halen?

A

Omdat ze veel nodig hadden en het daar goedkoop was door slaven

233
Q

Hoe werden stoommachines aangedreven?

A

Door het verbranden van steenkool

234
Q

Hoe stimuleerde de stoommachines de productie van ijzer en steenkool?

A

Ze hadden veel steenkool nodig voor energie en ijzer werd gebruikt in de stoommachines, ijzer werd ook van betere kwaliteit

235
Q

Wat was het gevolg van de betere landbouwmethodes?

A

De voedselproductie werd hoger waardoor de bevolking groeide

236
Q

Wat was het gevolg van de grotere bevolking?

A

Er kwamen veel mensen beschikbaar voor de industrie het vergrote ook de vraag naar industriële producten en kleding

237
Q

Wat was een andere oorzaak van de bevolkingsgroei?

A

De grote epidemieën waren er niet meer, die waren onschadelijk gemaakt door vaccins

238
Q

Hoe verbeterde de gezondheidszorg zich?

A

Er kwam een medische revolutie

239
Q

Wat was het effect van de transportrevolutie?

A

Het bevorderde de industrie

240
Q

Wat veranderde er in de transportrevolutie?

A

Er ontstond een netwerk van kanalen en er kwamen treinen met spoornetwerk

241
Q

Waarom werd de periode rond 1890 de tweede industriële revolutie genoemd?

A

Omdat er heel veel veranderde

242
Q

Wie hadden de grootste rol in de tweede industriële revolutie?

A

Duitsland en de Verenigde-Staten

243
Q

Wat was belangrijk voor de tweede industriële revolutie?

A

De ontwikkeling van de chemische elektronische industrie en de staal industrie

244
Q

Waarmee werden de eerste wolkenkrabbers gemaakt?

A

Met staal dit had ijzer vervangen

245
Q

Wat bracht elektriciteit?

A

De telefoon, elektrische straatverlichting en de gloeilamp

246
Q

Wat bracht de chemische industrie?

A

Plastic, synthetische verven en medicijnen

247
Q

Wat was het gevolg van kunstmest?

A

Het verhoogde de voedselproductie en er ontstonden nieuwe producten

248
Q

Hoe veranderde de wetenschap?

A

Eerst werden dingen uitgevonden door praktijkmensen hierna werd dit gedaan in laboratoriums van fabrieken

249
Q

Hoe bleef de industrialisatie steeds verder gaan?

A

De ondernemers wilden steeds meer winst en beter dan de concurrenten zijn

250
Q

Hoe ging de transportrevolutie verder?

A

Het spoorwegnet werd uitgebreid, er kwam het stoomschip, de fiets en de auto, de vliegtuig werd uitgevonden

251
Q

Waar maakten regeringsleiders afspraken over de naoorlogse orde?

A

In Congres van Wenen

252
Q

Wat was het doel van het congres?

A

Ze wilde ervoor zorgen dat Frankrijk niet nog eens de macht zou kunnen over te nemen door een machtsevenwicht te creëren

253
Q

Wat gebeurde er met Duitsland na het congres?

A

Ze kregen veel land en het werd een los verband van vier staten en 35 monarchieën

254
Q

Wat gebeurde er met Nederland na het congres?

A

Nederland kreeg België erbij en werd weer een monarchie

255
Q

Wat gebeurde er met Italië na het congres?

A

Een groot deel ging naar Oostenrijk, en de rest werd verdeeld tussen de paus, koningen en hertogen

256
Q

Wat gebeurde er met Frankrijk na het congres?

A

Ze kregen een koning uit het huis Bourbon

257
Q

Hoe werden dingen terug verandert?

A

Burgerrechten werden beperkt en de voorrechten van de adel en koning werden herstelt

258
Q

Hoe bleef er zolang vrede?

A

Groot-Brittannië, Pruisen, Oostenrijk, Rusland en Frankrijk hadden een afspraak om de vrede te bewaren

259
Q

Wat zijn politiek-maatschappelijke stromingen?

A

Dit waren bewegingen die wilde deelnemen aan het staatsbestuur en een mening hadden over hoe het land bestuurd zou moeten worden

260
Q

Hoe ontstond het liberalisme?

A

Het ontstond uit de burgerij en de verlichting

261
Q

Hoe wilde de liberalen dat de staat bestuurd moest worden?

A

Ze vonden dat de koninklijke macht beperkt moest worden en de wet moet voor iedereen gelijk zijn

262
Q

Waar draait het liberalisme om?

A

Het gaat over het recht op persoonlijke vrijheid

263
Q

Wat was het economisch liberalisme?

A

Ze wilde hier ook vrijheid, ze vonden dat bemoeizucht van de overheid schadelijk is

264
Q

Wat waren de standpunten van de nationalisten?

A

Elk volk heeft recht op een eigen staat en ze hadden liefde voor hun eigen volk

265
Q

Waardoor kwam het nationalisme tot stand?

A

Door de revoluties kwam er het idee dat mensen horen bij een volk met een gezamenlijke cultuur

266
Q

Wat waren de standpunten van de conservatismen?

A

Ze vonden het idee van vrijheid en gelijkheid gevaarlijk, dit zou zorgen voor chaos

267
Q

Wie waren conservatieven?

A

Adel, geestelijkheid en officieren

268
Q

Hoe werd het Verdrag van Wenen verbroken?

A

Griekeland en Servië maakten zich los van het Ottomaanse gebied, België werd onafhankelijk van Nederland en er kwam een opstand in Frankrijk

269
Q

Wat was het gevolg van de volksopstand in Frankrijk?

A

Er kwamen rellen in veel andere Europese steden

270
Q

Hoe gebruikte Bismarck het nationalisme?

A

Hij voerde oorlogen voor een puur Duitsland

271
Q

Hoe veranderde het nationalisme?

A

Het werd agressiever, er kwam veel haat voor andere volken

272
Q

Waaruit bestonden de socialisten?

A

Arbeiders en ze ontstonden uit de revoluties

273
Q

Wat waren de belangrijkste standpunten van de socialisten?

A

Ze wilden gelijkheid en ze bestreden verschillen in macht en inkomen

274
Q

Wat wilde de socialisten berijken?

A

Ze wilden een opstand om de staat over te nemen en dan kaptilisme afschaffen

275
Q

Wanneer zou deze opstand plaats vinden?

A

Wanneer de arbeiders klasse de grote meerderheid was en de noodzaak zag

276
Q

Wat is het staatsocialisme?

A

Klasseloze maatschappij waar producten voor de staat worden geproduceerd

277
Q

Wie was de grootste tegenstander van Marx?

A

Michaïl Bakoenin

278
Q

Wat willen anarchisten?

A

Ze willen een staat zonder overheid

279
Q

Wat waren de belangrijkste standpunten van de anarchisten?

A

Elke vorm van gezag zorgt voor onderdrukking en ongelijkheid

280
Q

Wat is het reformisme?

A

Dit is een gematigde stroming van het socialisme, neemt uiteindelijk socialisme over

281
Q

Wanneer veranderde de constitutionele monarchie in Nederland?

A

In 1848 toen er een opstand was eerst had koning heel veel macht hierna werd zijn macht beperkt

282
Q

Wat is censuskiesrecht?

A

Dit is het kiesrecht dat afhangt van het te betalen belasting

283
Q

Wat is het verschil tussen passief en actief kiesrecht?

A

Bij passief mag je gekozen worden en bij actief mag je stemmen

284
Q

Wat is democratisering?

A

Het uitbreiden van de democratie

285
Q

Wie zat in het hogere huis?

A

Edelen die hun zetel gekregen van de koning hadden of geërfd

286
Q

Wie zat in het lagere huis?

A

Dit waren gekozen vertegenwoordigers uit districten

287
Q

Wat is het districten?

A

Het land is verdeeld in districten die allemaal hun eigen vertegenwoordiger hebben

288
Q

Hoe werden ministers benoemd in Engeland?

A

Eerst deed de koning dit tot prinses Victoria dit stopte en de grootste partij het mocht kiezen

289
Q

Waar ging de strijd om democratisering om in Engeland?

A

Om het algemeen kiesrecht

290
Q

Welke kritiek was er op de kiesdistricten?

A

Het was voordelig voor de adel en nadelig voor de burgerij, industrie districten hadden geen zetel

291
Q

Wat gebeurde er in 1832?

A

De kiesdistricten werden aangepast en het kiesrecht werd voor de 15% rijkste mannen

292
Q

Hoe heette de socialistische partij in Engeland?

A

Labour party

293
Q

Wie was na de revolutie de baas in Frankrijk?

A

Lodewijk Napoleon een neef van Napoleon, hij was heel nationalistisch

294
Q

Hoe bleef Lodewijk aan de macht?

A

Hij pleegde een staatsgreep

295
Q

Waarom pleegde Lodewijk een staatsgreep?

A

Er was een wet dat een koning maar een termijn koning mag zijn

296
Q

Hoe liet hij zich na de staatsgreep noemen?

A

Keizer Napoleon |||

297
Q

Hoe regeerde Napoleon |||?

A

Hij was een dictator maar liet een schijn van democratie, hij handelde zonder het parlement

298
Q

Hoe hield Napoleon ||| de schijn van democratie?

A

Nadat hij besluiten maakte liet hij het achteraf met een referendum goedkeuren

299
Q

Hoe eindigde Napoleon |||?

A

Hij gaf zich over na de Slag bij Sedan

300
Q

Wat is de Derde Republiek?

A

Dit was Frankrijk na Napoleon |||, er was democratie en algemeen mannenkiesrecht

301
Q

Hoe kwam er een grondwet in Pruisen/

A

De koning was erg geschrokken van de opstanden in andere landen en wilde doden voorkomen

302
Q

Hoe kreeg de Pruisische koning de keizerskroon?

A

Hij kreeg het aangeboden nadat Duitsland een verenigd land werd

303
Q

Wat is het budgetrecht?

A

Het recht van het parlement om de uitgaven van de regering te bepalen

304
Q

Welk conflict over het leger was er in Duitsland?

A

Het parlement wilde de uitgaven niet goedkeuren als zij geen inspraak over het leger zouden krijgen, de koning deed het toch zonder toestemming

305
Q

Hoe kon de Duitse keizer een wet dat hem veel macht gaf doordrukken?

A

Hij had velen succesvolle oorlogen wat zorgde voor veel nationalistische enthousiasme

306
Q

Welke macht had de keizer na de nieuwe wet?

A

Hij hoefde geen verantwoording te geven naar het parlement, hij kon ministers benoemen en ontslaan en de Rijksdag had minder invloed

307
Q

Waarom voerde Bismarck algemeen mannen kiesrecht in?

A

Omdat hij dacht dat de meeste mannen conservatief zouden stemmen

308
Q

Welke partijen werden het grootst in Duistland?

A

De SPD en de katholieke centrumpartij

309
Q

Wie stelde als eerst voor om vrouwen kiesrecht te geven?

A

John Stuart Mill

310
Q

Wat was het gevolg van het voorstel voor vrouwen kiesrecht?

A

Het voorstel had het niet gehaald maar het zorgde voor het oprichten van verenigingen voor het vrouwen kiesrecht

311
Q

Wie hield het vrouwenkiesrecht tegen?

A

De premier Asquith en het hogere huis waren tegen terwijl de meerderheid van het lagere huis voor was

312
Q

Wat deden vrouwen als acties?

A

Ze staken gebouwen in brand en probeerde de premier te vermoorden

313
Q

Wat is het feminisme?

A

De beweging voor gelijke rechten

314
Q

Welke discriminatie was er tegen vrouwen?

A

Ze mochten geen geld hebben, ze mochten geen rechtszaak beginnen, zonder man telde ze als minderjarig en mochten niet zonder begeleiding naar buiten

315
Q

Hoe heette de christelijke emancipatie beweging?

A

Het confessionalisme

316
Q

Hoe ging Bismarck om met de katholieken?

A

Het katholiek geloof werd als minderwaardig gezien en ze mochten niet praten over politiek en veel katholieken werden ontslagen

317
Q

Waarom stopte Bismarck met de Kulterkamf?

A

Omdat de katholieken een grote politieke partij vormde

318
Q

Wie was Abraham Kuyper?

A

Hij was een katholieke dominee die een kerk had gesticht hij vocht voor de rechten van de katholieken

319
Q

Waarover ging de schoolstrijd?

A

De overheid wilde alleen maar financiering geven voor neutrale door de overheid gestichte scholen, hier waren mensen het niet mee eens

320
Q

Wat is het verschil tussen openbaar en speciaal onderwijs?

A

Openbaar onderwijs is door de overheid geregeld en speciaal onderwijs is gecreëerd door mensen die een ander soort school wilde

321
Q

Wat was de eerste nationale politieke partij in Nederland?

A

De Antirevolutionaire Partij, van de katholieken

322
Q

Hoe noem je tegenstelling?

A

Antithese

323
Q

Wat is de sociale kwestie?

A

Het probleem met de slechte werk en leefomstandigheden van de arbeiders

324
Q

Wat waren de woonomstandigheden van de arbeiders?

A

Er waren hele kleine op elkaar gezette woningen er was altijd smog en er was geen schoon drinkwater

325
Q

Wat waren de leefomstandigheden van de arbeiders?

A

Ze moesten heel lang werken en verdiende zo weinig dat ook kinderen moesten werken ze konden nauwelijks genoeg eten betalen, het werk was ongezond en onveilig

326
Q

Wat was de economische crisis?

A

Er was een lange tijd van economische achteruitgang en werkeloosheid

327
Q

Waarom kwam er discussie over de armoede?

A

Armoede was er altijd maar er kwam een groot verschil met de rijke burgers en adel

328
Q

Welke kritiek was er over de sociale kwestie?

A

Critici vonden dat armoede een gevolg van luiheid is

329
Q

Wat is het armenhuis?

A

Hier konden mensen wonen en eten krijgen in ruil voor heel zwaar werk

330
Q

Wat is een nachtwakerstaat?

A

Een overheid die alleen maar zorgt voor orde en gezag en niet verder helpt

331
Q

Hoe dachten de liberalen over de sociale kwestie?

A

Zij dachten dat de overheid zich er niet mee moet bemoeien en dat het zich vanzelf zou oplossen

332
Q

Hoe dachten de socialisten over de sociale kwestie?

A

Zij vonden dat armoede een gevolg van het kaptilisme is en dat dat moet worden afgeschaft

333
Q

Hoe dachten de confessionelen over de sociale kwestie?

A

Ze waren niet tegen het kaptilisme maar wilden de gevolgen verzachten, ze wilden dat arbeiders en werkgevers het samen oplossen

334
Q

Hoe ging de overheid de zwakke groepen beschermen?

A

Er kwamen wetten tegen kinderarbeid en later kwam er ook waterleidingen en rioleringen

335
Q

Welke staat begon met een verzorgingsstaat worden?

A

Duitsland er kwamen verzekeringen voor arbeiders

336
Q

Hoe verbeterde de levensomstandigheden van de arbeiders?

A

Er kwamen hogere lonen, kortere werktijden en de arbeiders verenigde zich in vakbonden

337
Q

Wat gebeurde er tijdens het Congres van Berlijn?

A

De Europese leiders verdeelde Afrika zonder de Afrikanen

338
Q

Wat is een procteraat?

A

Een staat waarover een andere staat heerst zogenaamd voor bescherming

339
Q

Wat is modern imperialisme?

A

De Europese expansie in Afrika en Azië tussen 1870 en 1914 waar grote koloniale rijken ontstonden

340
Q

Wat zijn invloedsferen?

A

Staten die een gebied bij de kust hadden mochten ook het gebied daar achter, wat een gebied was waar een andere staat veel invloed heeft

341
Q

Wat was het gevolg van het modern imperialisme?

A

Er ontstond een wedloop om zoveel mogelijk koloniën in te nemen

342
Q

Wat was de eerste genocide?

A

De Duitse roeide Namibië gepland uit

343
Q

Wat is een domnion?

A

Dit zijn koloniën waar de Europeanen zelfstandig bestuur kregen maar nog steeds een deel waren van het Britse rijk

344
Q

Waarom werd China niet overgenomen?

A

Er was een grote opstand in China waar veel doden vielen

345
Q

Wat is een guerrillaoorlog?

A

Een oorlog waar de strijdgroepen zich onder de bevolking verschuilen en kleinen aanvallen deden

346
Q

Wat zijn de oorzaken van modern imperialisme?

A

Door agressief nationalisme wilde iedereen het beste land zijn, koloniën gaven roem en eer, er was ook veel racisme de Europeanen dachten dat ze het beste volk waren en dat ze de lagere volken moeten helpen en dat ze het recht hebben om de baas te zijn

347
Q

Hoe versnelde de industriële revolutie de Europese expansie?

A

Er kwam veel vraag naar grondstoffen, in de koloniën waren veel nuttige grondstoffen waardoor koloniën weer meer nut kregen

348
Q

Welke effect had de transport revolutie op het modern imperialisme?

A

Door het Suezkanaal konden de Europeanen heel snel naar Azië reizen, en ze konden heel makkelijk handel doen

349
Q

Welk voordeel gaf de industrialisatie voor de kolonisatie?

A

Door het stoomschip en de spoorwegen konden ze snel troepen verplaatsen en ze hadden hele goede wapens

350
Q

Hoe was de relatie tussen de Europeanen en de inheemse volken?

A

Veel volken vochten mee met de Europeanen en werkten in Europeaanse bedrijven

351
Q

Wat is kenmerkende aspect 8a?

A

De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving

352
Q

Wat is kenmerkende aspect 8b?

A

Discussies over de sociale kwestie

353
Q

Wat is kenmerkende aspect 8c?

A

De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie

354
Q

Wat is kenmerkende aspect 8d?

A

De opkomst van emancipatiebewegingen

355
Q

Wat is kenmerkende aspect 8e?

A

Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces

356
Q

Wat is kenmerkende aspect 8f?

A

De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

357
Q

Waardoor ontstonden er sociale verschillen in de landbouw-stedelijke samenleving in vergelijking met daarvoor?

A

Door het droge klimaat was er een bestuur nodig die ervoor zorgt dat de landbouw kan bloeien, hierdoor kwam er een elite, daarvoor was er geen organisatie nodig

358
Q

Welke economische en culturele gevolgen had de Grieks-Romeinse expansie?

A

Hun onderdanen moesten de Romeinse goden vereren, het Grieks en Latijns werden de voertaal, de Romeinse cultuur werd als beschaafd gezien,

359
Q

Wat waren de feodale verhoudingen in het bestuur van middeleeuws Europa?

A

De koning gaf een ambt of gebied aan een leenman(vazal) die dat gebied bestuurde voor zijn leenheer, de leenheer beloofde bescherming en de leenman beloofde om trouw te zijn

360
Q

Welke invloed hadden de revoluties voor de verhouding tussen burger en staat?

A

Door de revoluties kregen burgers meer invloed en kwam het idee dat burgers ook een mening kunnen hebben over politiek

361
Q

Wat was de aanleiding tot de eerste wereld oorlog?

A

De moord op de Oostenrijkse kroonprins Frans Ferdinard

362
Q

Wat waren de indirecte oorzaken van de eerste wereldoorlog?

A

Het militarisme, nationalisme en de wadenwedloop

363
Q

Waardoor vormde de spanningen op de Balkan de grootste bedreiging voor de vrede?

A

Omdat de situatie erg onstabiel was door de zwakte van het Ottomaanse rijk en het agressieve nationalisme van de kleine landen

364
Q

Wanneer eindigde de eerste wereld oorlog?

A

In 1918 11 november 11.11

365
Q

Welke nieuwe wapens ontstonden?

A

Gifgas, vlammenwerpers, het vliegtuig en de onderzeeër

366
Q

Hoe veranderde de economie in de tweede wereldoorlog?

A

Vrouwen en ouderen hielden de productie op gang, er werden heel veel wapens geproduceerd

367
Q

Hoe was de oorlog voor de burgers?

A

Er waren veel voedseltekorten, burgers werden ook veel vermoord

368
Q

Hoe heet het vredesverdrag?

A

Vrede van Versailles

369
Q

Wat waren de gevolgen voor Duitsland na de eerste wereldoorlog?

A

Duitsland moest Elzas-Lotharingen teruggeven aan Frankrijk, verloor grondgebied aan Polen, raakte al zijn koloniën kwijt, mocht slechts een klein leger houden en moest herstelbetalingen betalen

370
Q

Wat is de Volkenband?

A

Volkerenorganisatie na 1919

371
Q

Hoe veranderde de economie na de eerste wereld oorlog?

A

Erna was een recessie

372
Q

Wat is een recessie?

A

Economische crisis

373
Q

Wat zijn de roaring twenties?

A

De Amerikaanse economie groeide erg en de economie veranderde in een consumptiemaatschappij

374
Q

Wat is de zwarte donderdag?

A

Door de welvaart belegden veel mensen in aandelen, in 1929 ontstond er twijfel en gingen mensen hun aandelen verkopen waardoor de prijzen omlaag gingen er paniek kwam

375
Q

Wat is de beurskrach?

A

Plotselinge sterke daling van aandelenkoersen

376
Q

Wat was een indirecte oorzaak van de Grote Depressie?

A

Door de overproductie steeg de productie capaciteit maar er was minder vraag waardoor de prijs daalde en boeren failliet gingen

377
Q

Wat was de reactie van de overheid op de crisis?

A

Ze dachten dat het vanzelf over zou gaan en boden helemaal geen hulp aan

378
Q

Wat is de new deal?

A

Dit is het beleid dat Roosevelt invoerde, dit gaf leningen aan banken, geld aan werklozen, hielpen huizenbezitters met schulden en besteedde miljarden aan openbare werken

379
Q

Wat is het interbellum?

A

De periode tussen de twee wereldoorlogen

380
Q

Wie zijn de blosjwieken?

A

Zo noemde de Russische aanhangers van het communisme zich

381
Q

Hoe kon Lenin terug keren naar Rusland?

A

Hij werd geholpen door Duitsland omdat ze wilde dat Rusland uit de oorlog ging

382
Q

Wat is koelak?

A

Een Russisch scheldwoord voor rijke boeren die hun personeel uitbuitten

383
Q

Wat is collectivisatie?

A

Het opgaan van privé bedrijven in gemeenschappelijke landbouwbedrijven, dit leidde tot boerenopstanden

384
Q

Wat is Holomodor?

A

Hongersnood in Oekraïne in 1932/1933

385
Q

Hoe werd Mussolini de regeringsleider?

A

Hij hield een mars van fascisten in Rome en dreigde met geweld als ze hem niet regeringsleider zouden maken

386
Q

Hoe leek het fascisme op het nationaal socialisme?

A

Ze waren beiden extreem nationalistisch en gewelddadig en zagen zich als erfgenamen van een roemgerucht verleden

387
Q

Wat is antisemitisme?

A

Jodenhaat

388
Q

Wat is indoctrinatie?

A

Systematisch opdringen van ideeën

389
Q

Hoe veranderde de politieke partijen?

A

Het werden massaorganisatiesmet massale vakbonden, jeugdverenigingen en ze organiseerde veel dingen voor leden

390
Q

Was is de Hitlerjugend?

A

De jeugdorganisatie van de nazi’s waar jongens leerde te vechten en meisjes werden voorbereid om huisvrouw te zijn

391
Q

Hoe werden communicatiemiddelen gebruikt?

A

Het werd gebruikt als propaganda om soldaten te werven en solidariteit voor de oorlog te creëren

392
Q

Waardoor werd de tweede wereldoorlog veroorzaakt?

A

Door het agressieve nationalisme van Duitsland en Japan, Japan wilde heel Oost-Azië onderwerpen en Hitler wilde wraak voor de eerste wereldoorlog

393
Q

Wat is isolatisme?

A

Amerika sloot zich niet aan bij de Volkenbond en wilde geen internationale verplichtingen

394
Q

Waarom leek er vrede mogelijk in 1924?

A

Duitsland kreeg een soepele regeling voor de herstelbetalingen, erkende de Franse oostgrens en werd lid van de Volkenbond

395
Q

Wat gebeurde er in 1928?

A

Heel veel landen beloofde om nooit meer oorlog te voeren

396
Q

Welke impact had de economische crisis in Europa?

A

Het eindigde de internationale samenwerking en hielp Hitler aan de macht

397
Q

Wat zijn de asmogendheden?

A

Duitsland, Japan en Italië

398
Q

Waarom was de Duitse nederlaag onafwendbaar na de zomer van 1943?

A

De geallieerden hadden veel grotere wapenproductie

399
Q

Waarom duurde het zo lang tot Duitsland zich over gaf?

A

Omdat Hitler wilde dat Duitsland door zou vechten tot het einde

400
Q

Waardoor waren de fronten veel beweeglijker?

A

Omdat er veel tanks en vliegtuigen werden gebruikt

401
Q

Waardoor werd Europa veel meer verwoest?

A

Door de grote beweeglijkheid van de fronten, toegenomen vernietigingskracht en de wijze van oorlog voeren

402
Q

Waardoor gaf Japan zich over?

A

Door de twee atoombommen en de druk van het oprukkende Sovjetleger

403
Q

Waardoor waren er zoveel doden bij de burgers?

A

Velen gingen dood van honger, uitputting en ziekte. Ook was er ongekende wreedheid door racisme

404
Q

Wat zijn pogroms?

A

Gewelddadige uitbarsting van Jodenhaat

405
Q

Hoe kwam de hongerwinter?

A

Verzetsstrijders organiseerde een spoorwegstaking om wraak te nemen legde de Duitsers het transport naar West-Nederland stil

406
Q

Welke onafhankelijkheidsstrijder was er in Nederlands-Indië?

A

Soekarno

407
Q

Waardoor ging Gandhi zich verzetten?

A

Hij ging studeren in Londen en leerde over nationalisme, hij zag de vrijheid en gelijkheid die er daar was en dat het er niet was in Indië

408
Q

Hoe heet het geweldloos verzet van Gandhi?

A

Non-coöperatie

409
Q

Wat gebeurde er in 1931?

A

De Britten voelden zich gedwongen om met Gandhi te onderhandelen over autonomie maar weigerde onafhankelijkheid

410
Q

Wat gebeurde er in 1933?

A

Nederland greep hard in op de vrijheid strijders in Indonesië, het leger onderdrukte de Indonesiërs

411
Q

Wat is een seculiere staat?

A

Een staat waarin moslims en hindoes dezelfde rechten hebben

412
Q

Waarom wilde de moslims in Indië een eigen staat?

A

Omdat ze zich niet veilig voelde met de meerderheid die hindoe zijn

413
Q

Waarom werd het geweld in Indonesië een politionele actie genoemd?

A

Omdat Nederland deed alsof het gewoon een binnenlandse zaak is in plaats van een koloniale oorlog

414
Q

Waardoor besloot Nederland om Indonesië zijn vrijheid terug te geven?

A

Door druk van de VS die dreigde om de Marshall hulp te stoppen en druk van de veiligheidsraad

415
Q

Wat zijn zionisten?

A

Aanhangers van het Joods nationalisme

416
Q

Wat is de domino theorie?

A

Dat als een land communistisch zou worden dan worden de landen er om heen ook communistisch

417
Q

Wat is kenmerkende aspect 9a?

A

De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie

418
Q

Wat is kenmerkende aspect 9b?

A

Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme

419
Q

Wat is kenmerkende aspect 9c?

A

De crisis van het wereldkapitalisme

420
Q

Wat is kenmerkende aspect 9d?

A

Het voeren van twee wereldoorlogen

421
Q

Wat is kenmerkende aspect 9e?

A

Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden

422
Q

Wat is kenmerkende aspect 9f?

A

De Duitse bezetting van Nederland

423
Q

Wat is kenmerkende aspect 9g?

A

Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering

424
Q

Wat is kenmerkende aspect 9h?

A

Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme

425
Q

Wat is kenmerkende aspect 10a?

A

De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog

426
Q

Wat is kenmerkende aspect 10b?

A

De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld