H0: begrippen Flashcards

(41 cards)

1
Q

ischemie

A

zuurstof te kort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hypertensie

A

Hoge bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stenose

A

Vernauwing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Embool

A

een bloedklonter die los schiet en ergens anders komt vast te zitten (longen, hersenen, ..)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

coronarografie

A

in beeld brengen van de kransslagaders met een katheter, inspuiten van een contrastvloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ECG

A

hartfilmpje dat de elektrische signalen van het hart in een grafiek weergeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

prognose

A

vermoedelijk verloop van een gebeurtenis voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ulcus

A

een zweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gangreen

A

afsterven van weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

systole

A

fase waarin het hart samentrekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

diastole

A

fase waarin het hart ontspant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hypertrofie

A

toename van grootte/volume van de cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cerebrovaculair accident (CVA)

A

hersenbloeding of hersenklonter/infarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

oedeem

A

vochtophoping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Klepinsufficiëntie

A

niet meer volledig sluiten van de hartklep (bv. mitrialisklepinsufficiëntie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Klepstenose

A

niet meer volledig openen van de hartklep (bv. aortaklepstenose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waarop wijst - titis?

A

een ontsteking

18
Q

ausculatie

19
Q

chronisch

A

van langdurige duur

20
Q

varices

21
Q

sclerotherapie

A

Inspuiten van een stof die de bloedvatwand irriteert en beschadigt, zodat de spatader uiteindelijk verschrompelt en verdwijnt

22
Q

trombofilie

A

verhoogde stolbaarheid van het bloed

23
Q

pathologie

A

leer der ziekten

24
Q

3 pijlers van de diagnose

A

anamnese
lichamelijk onderzoek
technisch onderzoek

25
anamnese
De anamnese is het vraaggesprek met de patiënt waarin duidelijk moet worden wat zijn klachten of gezondheidsproblemen zijn
26
anatomopathologisch onderzoek (APO)
cytologisch/histologisch onderzoek, onderzoekt de veranderingen in weefsels en cellen bij het optreden van een ziekte
27
cytologisch onderzoek
microscopisch onderzoek van losse cellen​
28
Histologisch onderzoek
microscopisch onderzoek van cellen in weefselverband
29
oeofagitis
slijmvliesletsels in de slokdarm
30
NSAID's
ontstekingsremmers zoals ibuprofen
31
palliatief
palliatief is wanneer de persoon niet meer kan genezen, comfort van de patiënt of het leven te rekken​
32
curatief
genezende behandeling
33
Coeliakie
gluten intoleratie
34
Fistels
Tunnenvorming bij abcess
35
Osteoporose
botten verliezen hun massa en kracht
36
spasmolytica
darmperistaltiek verminderen
37
peritonitis
buikvies ontsteking
38
ascites
vochtophoping in de buik
39
COD
colloïd osmotische druk
40
AFP
tumormerker: alfa-foetoproteïne
41
Ablatie
chemisch wegbranden