H1 Flashcards
(170 cards)
1
Q
à cause de
A
vanwege
2
Q
pourtant
A
echter, toch
3
Q
tout de suite
A
meteen, direct
4
Q
parfois
A
soms
5
Q
même
A
zelfs
6
Q
ressembler à
A
lijken op
7
Q
raconter
A
vertellen
8
Q
se prêsenter
A
zich voorstellen
9
Q
s’occuper de
A
zorgen voor, zich bezig houden met
10
Q
rester
A
(ver)blijven
11
Q
aller voir ses amis
A
zijn vrienden bezoeken
12
Q
chez (moi)
A
bij (mij thuis)
13
Q
ensemble
A
samen
14
Q
aller chercher quelqu’un
A
iemand ophalen
15
Q
la rencontre
A
de ontmoeting
16
Q
je vois
A
ik zie, ik snap het
17
Q
seul(e)
A
alleen, enig
18
Q
avoir le temps
A
de tijd hebben
19
Q
la date
A
de datum
20
Q
la semaine
A
de week
21
Q
meteen, direct
A
tout de suite
22
Q
som
A
parfois
23
Q
zelfs
A
même
24
Q
de cavia
A
le cochon d’inde
25
bij (mij thuis)
chez (moi)
26
le poisson rouge
de goudvis
27
het konijn
le lapin
28
Kerstmis
Noël
29
Pasen
Pâques
30
de tijd hebben
avoir le temps
31
zich voorstellen
se présenter
32
zorgen voor/ zich bezig houden met
s'occuper de
33
ontmoeten
rencontrer
34
vertellen
raconter
35
autrefois
vroeger
36
aujourd'hui
vandaag, tegenwoordig
37
au cours de
in de loop van
38
il y a (+temps)
(+tijd) geleden
39
peu à peu
stukje bij beetje
40
la demi-soeur
de halfzus
41
divorce
de scheiding
42
le couple
het stel, het koppel
43
se marier
trouwen
44
un (enfant) sur deux
een op de twee (kinderen)
45
le droite ( de vote)
het (stem) recht
46
le sentiment
het gevoel
47
le sens
de betekenis
48
sinon
zo niet, anders
49
quelques
een paar, enkele
50
abondonner
verlaten, in de steek laten
51
choisir
kiezen
52
obéir à
gehoorzamen aan
53
agrandir
groter maken, vergroten
54
se composer de
bestaan uit
55
de zoon
le fils
56
de schoon-/stiefvader
le beau-père
57
de schoon-/stiefmoeder
la beau-mère
58
vroeger
autrefois
59
vandaag, tegenwoordig
aujourd'hui
60
bestaan uit
se composer de
61
een paar, enkele
quelques
62
het noorden
le nord
63
het ooster
l'est
64
het zuiden
le sud
65
het westen
l'ouest
66
het gevoel
le sentiment
67
verlaten, in de steek laten
abandonner
68
(+tijd) geleden
il y a (+temps)
69
comme d; habitude
zoals gewoonlijk
70
sans oublier
niet te vergeten
71
être de la partie
van de partij zijn
72
manquer à
gemist worden
73
sauf
behalve
74
la veille
de vorige dag
75
je dors
ik slaap
76
se réveiller
wakker worden
77
tôt
vroeg
78
fatigué
moe, vermoeid
79
la pêche
het vissen, de visserij
80
les affaires
de zaken, de spullen
81
si
als, jawel
82
vers
omstreeks
83
grave
ernstig, erg
84
attendre
wachten op
85
quelque chose
iets
86
tout le monde
iedereen
87
ne t'inquiète pas
maak je geen zorgen
88
penser
denken
89
naar bed gaan
se coucher
90
wakker worden
se réveiller
91
zich wassen
se laver
92
moe
fatiqué
93
vroeg
tôt
94
ik mis je
tu me manques
95
zich aankleden
s'habiller
96
zich zorgen maken
s'inquieter
97
zich zorgen maken
s'inquiéter
98
denken
penser
99
wachten
attendre
100
iets
quelque chose
101
iedereen
tout tle monde
102
ernstig, erg
grave
103
méchant
gemeen, onaardig
104
frimeur/-se
opschepperig
105
le sens de l'humour
het gevoel voor humor
106
la qualité
de goede eigenschappen
107
modeste
bescheiden
108
sortir avec
uitgaan, verkering hebben met
109
être amoureux/-se de
verlieft zijn op
110
se disputer
ruziemaken
111
l'amitié
de vriendschap
112
la dispute
de ruzie
113
survivre
overleven
114
en plus
bovendien
115
quand même
toch, echter
116
¢a m'énerve
dat irriteert me
117
s'intéresser à
zich interesseren voor
118
apprécier
waarderen, op de prijs stellen
119
parler fort
hard praten
120
se sentir
zich voelen
121
l'école maternelle
de kleuterschool
122
se connaître
elkaar kennen
123
onhandig
maladroit
124
lui
paresseux
125
gemeen, onaardig
méchant
126
opschepperig
frimeur
127
bescheiden
modest
128
gevoelig
sensible
129
eerlijk
honnête
130
uitgaan, verkering hebben met
sortir avec
131
de vriendschap
l'amitié
132
de ruzie
la dispute
133
verliefd zijn op
être amoureux
134
zich interesseren voor
s'intéresser à
135
zich voelen
se sentir
136
op straat
dans la rue
137
l´aîné
de oudste
138
je suis né à/en/au
ik ben geboren in
139
la plupart du temps
meestal
140
l'école primaire
de basisschool
141
je l'espère
ik hoop het
142
du moins
althands
143
se détendre
zich ontspannen
144
arriver à l'heure
op tijd (aan) komen
145
travailler dur
hard werken
146
arrriver à
ering slagen om (te)
147
apprendre à
leren
148
enseigner
onderwijzen
149
le conte
het sprookje
150
l'histoire
het verhaal, de geschiedenis
151
la journée scolaire
de schooldag
152
ils vivent
zij leven
153
fier, fière
trots
154
es origines
de herkomst
155
le voisin, la voisine
de buurman, buurvrouw
156
situé(e) à
gelgen in
157
hopen
esperer
158
zich ontspannen
se détendre
159
erin slagen om te
arriver à
160
op tij (aan)komen
arriver A l'heure
161
hard werken
trailler dur
162
de herkomst
les origines
163
de buurman, de buurvrouw
le voisin, la voisine
164
de sportclub
de club de sport
165
de bioscoop
le cinéma
166
station
la gara
167
het centrum
le centre-ville
168
leren (om te)
apprendre à
169
onderwijzen
enseigner
170
trots
fier, fière
