SO 1 Flashcards
(75 cards)
1
Q
le temps
A
de tijd
2
Q
le solei
A
de zon
3
Q
l´ambiance
A
de sfeer
4
Q
il y a
A
er is, er zijn
5
Q
il y a
A
er is, er zijn
6
Q
la-bas
A
daar, daarginds
7
Q
faire du camping
A
kamperen
8
Q
louer
A
huren
9
Q
nager
A
zwemmen
10
Q
jouer
A
spelen
11
Q
visiter la ville
A
de stad bezoeken
12
Q
l’etranger
A
het buitenland
13
Q
rester
A
blijven, verblijven
14
Q
passer
A
doorbrengen
15
Q
l’Espagne
A
Spanje
16
Q
la France
A
frankrijk
17
Q
souvent
A
vaak
18
Q
combien de temps
A
hoelang
19
Q
quelques
A
een paar, enkele
20
Q
apres
A
daarna
21
Q
les vacances
A
de vakantie
22
Q
kamperen
A
faire du camping
23
Q
zwemmen
A
nager
24
Q
spelen
A
jouer
25
de stad bezoeken
visiter la ville
26
blijven, verblijven
rester
27
hett buitenland
l'etranger
28
de vakantie
les vacances
29
Spanje
l'Espagne
30
Frankrijk
la France
31
een paar, enkele
quelques
32
vaak
souvent
33
er is, er zijn
il y a
34
na, daarna
apres
35
maandag
lundi
36
dinsdag
mardi
37
woensdag
mercredi
38
donderdag
jeudi
39
vrijdag
vendredi
40
zaterdag
samedi
41
zondag
dimanche
42
pourqoi
waarom
43
mais
maar
44
beaucoup
veel
45
surtout
vooral
46
dans
in
47
l'ete
de zomer
48
l'hiver
de winter
49
il a fait beau
het is mooi weer
50
il a fait chaud
het is warm weer
51
il a fait froid
het is koud weer
52
adorder
dol zijn op
53
aimer
leuk vinden
54
recontrer
ontmoeten
55
le soir
de avond
56
la Suisse
Zwitserland
57
l'Allemagne
Duitsland
58
le nord
het noorden
59
l'est
het oosten
60
le sud
het zuiden
61
l'ouest
het westen
62
de zomer
l'été
63
de winter
l'hiver
64
veel
beaucoup
65
maar
mais
66
aimer
leuk vinden
67
ontmoeten
recontrer
68
de avond
le soir
69
het noorden
le nord
70
het oosten
l'est
71
het zuiden
le sud
72
het westen
l'ouest
73
Zwitserland
la Suisse
74
Duitsland
l'Allemagne
75
doorbrengen
passer
