SO hoofstuk 3 Flashcards

(80 cards)

1
Q

le spectacle

A

de voorstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

assister a

A

bijwonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

la chanson

A

het liedje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

la voix

A

de stem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tu as vu

A

jij hebt gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tu connais

A

jij kent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

la rencontre

A

de ontmoeting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

comment

A

hoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

trop

A

te, te veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

l’origine

A

de oorsprong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

la nouvelle

A

het nieuwtje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

toute l’année

A

het hele jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dernier, derniere

A

laatste, vorig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

pas mal

A

niet slecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

trouver

A

vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

oublier

A

vergeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

donner

A

geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

remplit

A

invullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

allo

A

hallo ( aan de telefoon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het liedje

A

la chanson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

zingen

A

chanter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

bijwonen

A

assister a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

jij hebt gezien

A

tu as vu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

jij kent

A

tu connais

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de ontmoeting
le rencontre
26
hoe
comment
27
te, te veel
trop
28
niet slecht
pas mal
29
vinden
trouver
30
vergeten
oublier
31
geven
donner
32
laatste, vorige
dernier, derniere
33
het hele jaar
toute l´année
34
l´enfance
de kindertijd
35
grandir
opgroeien
36
le lycée
de middelbare school
37
les parents
de ouders
38
le pere
de vader
39
décider
beslissen
40
dire
zeggen
41
préparer
voorbereiden
42
rever
dromen
43
vrai
echt, werkelijk
44
le départ
het vertrek
45
suivre des cours
lessen volgen
46
jouer de la guitare
gitaar spelen
47
la note
het cijfer
48
ensemble
samen
49
avant
vroeger
50
d'ou
waar vandaan
51
sauf
behalve
52
d'abord
eerst
53
puis
daarna
54
de ouders
les parents
55
de vader
le pere
56
de middelbare school
le lycée
57
het cijfer
la note
58
opgroeien
grandir
59
beslissen
décider
60
het vertrek
le départ
61
vroeger
avant
62
eerst
d'abord
63
daarna
puis
64
samen
ensemble
65
behalve
sauf
66
lessen volgen
suivre des cours
67
gitaar spelen
jouer de la guitare
68
ken jij stromae
Est-ce que tu connais Stromae
69
ja, het is een Belgische zanger
oui, c'est un chanteur Belge
70
heb je al een concert van Stromae gezien
tu as déja vu un concert de Stromae
71
ja, het was geweldig
oui, c'était génial
72
hoe vind je de stem van ambel bent
comment trouves-tu la voix d'ambel bent
73
ik ben dol op haar stem
j'adore sa voix
74
waar komt zij vandaan
Elle vient d'ou
75
zij is Française, maar zij is van algerijnse afkomst
Elle est française, mais elle est d'origine algérienne
76
wat is je lievelingsliedje
quelle est ta chanson préférée
77
dat is Formidable
c'est Formidable
78
wat voor soort muziek is het
c'est quand genre de musique
79
dat is hiphop en electro
c'est du hip-hop et de l'électro
80
ik weet het niet
je ne sais pas