H3 Flashcards

(33 cards)

1
Q

Ken je de aminozuren, nucleïnezuren, suikers, cholesterol en algemene structuur vetten al uit je hoofd en kun je ze tekenen?

A

Nee… (H3 slide 13)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voordeel aminozuren fysiologisch pH

A

Ze zijn vrijwel volledig gioniseerd/geprotoneerd en krijgen daardoor een positieve en negeatieve kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Post translationele modificaties

A

-Covalente modificatie zijketen (S-bruggen)
-Uitbreiding functionaliteit: fosforylatie, acetylatie, hydroxylatie, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Acetylgroep

A

CH3-CO-R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom weinig rotatie bij peptidebindingen?

A

De dubbelgebonden O naast de binding kan overspringen en daarmee het molecuul tijdelijk vastzetten (40%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom vooral trans configuratie?

A

Het is energie gunstiger om in die toestand te verkeren dan in cis (uitzondering x-Pro)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stabilisatie van α-helix

A

Door intramoleculaire H-bruggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarheen zijn de R-groepen gericht bij een α-helix

A

Naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoeveel aminozuren zitten per winding van een α-helix

A

3 tot 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe worden amfipatische helices verder gestabiliseerd

A

Doordat de hydrofiele water binden en de hydrofobe lipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe draaien α-helices

A

Rechtsom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe wordt een eiwit altijd opgeschreven

A

Van de N-terminus naar de C-terminus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe worden β-platen gestabiliseerd

A

Door H-bruggen (intra- en intermoleculair) van ten minste twee β-strengen in de ruggengraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe verlopen β-platen

A

Parallel of anti-parallel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke β-plaat varianten bestaan er

A

Hydrofoob, hydrofiel en amfipatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe zijn de R-groepen geplaatst in een β-plaat

A

Altijd aan de boven- of onderkant

17
Q

Wat is een β-turn

A

Een haarspeldbocht die vaak proline bevat

18
Q

Waardoor is proline een ‘buitenbeentje’

A

-Destabiliserende ‘knik’ in een α-helix
-Bocht indien X-Pro in ‘cis’ conformatie
-De N in Pro heeft geen H-atoom om deel te nemen aan stabiliserende waterstofbruggen met andere residu’s.

19
Q

Waardoor is glycine een ‘buitenbeentje’

A

Doordat het geen zijketen heeft kan het geen structuur stabiliseren

20
Q

Wat zijn de kenmerken van een tertiaire structuur

A

-Heeft niet te maken met waterstofbruggen tussen CO-NH groepen (peptide bindingen) in de ruggengraat
-Heeft wel te maken met niet-covalente interacties tussen de R groepen van
de verschillende aminozuren, ongeacht plaats primaire structuur
-Is niet repetitief noch voorspelbaar
-Kan gestabiliseerd worden door disulfidebruggen

21
Q

Wat zorgt uiteindelijk voor de vorming van een eiwit

A

De primaire structuur

22
Q

Wat gebeurt er als ureum niet wordt weggehaald tijdens een denaturatie

A

Oxidatie zal nog steeds plaatsvinden, wat leidt tot verkeerd geplaatste S-bruggen

23
Q

Wat is de conclusie van het experiment Anfinsen

A

Disulfidebruggen stabiliseren de tertiaire structuur maar zijn geen drijvende kracht

24
Q

Kenmerken fibroïne

A

-Secundaire structuur over het algemeen belangrijker dan tertiaire
-Vaak uitgerekte filament structuur
-In zijde
-Anti-parallel
-Vooral glycine, alanine en serine
-Niet uitrekbaar, maar wel kreukbaar

25
Voordeel kleine aminozuren in fibroïne
Levert een hogere stabiliteit
26
Kenmerken α-keratine
-In haar, wol, huid, nagels,... -Uitrekbaar door S-bruggen -Amfipatische α-helix (2), coiled coil (2), protofilament (8), intermediair filament (bundel), haar -S-bruggen bepalen de hardheid
27
Kenmerken collageen
-Onoplosbare extracellulaire vezels -Bieden stevigheid aan huid, beenderen, pezen,... -3 linksdraaiende helices vormen een rechtsdraaiende -AZsequentie: tripeptide eenheid (Gly-X-Y) -Alleen glycine past in centrum superhelix -Hoge spankracht, niet rekbaar
28
Wanneer wordt het draadmodel gebruikt
Voor het onderzoeken van een peptidebinding op atomair niveau
29
Wanneer wordt het lintmodel gebruikt
Voor het onderzoeken van een peptidebinding op structureel niveau
30
Modulaire structuur
-Domeinen vormen apart van elkaar -Domeinen vormen functionele delen van een eiwit
31
Stabiliteit van een quaternaire structuur wordt bepaald door ...
H-bruggen en S-bruggen
32
Vorming van dubbel helix
Gebeurd spontaan door het hydrofoob effect en het willen vormen van niet covalente bindingen zoals de H-bruggen tussen de stikstofbasen
33
Binding tussen twee suikers
Glycoside