H3 Flashcards
(12 cards)
1
Q
Voorwaarden voor tekens
A
- Teken is waarneembaar
- Teken staat voor iets onwaarneembaars
- Zet aan tot interpretatie
2
Q
SD > connotatie
A
subjectief
3
Q
SD > denotatie
A
Objectief
4
Q
Drie soorten tekens
A
- Iconisch
- Indexicaal
- Symbolisch
5
Q
Vier betekenislagen
A
- Primaire denotatie
- Secundaire denotatie
- Primaire connotatie
- Secundaire connotatie
6
Q
Primaire denotatie
A
Onderdelen van het beeld (letters, broek, hoed etc.)
7
Q
Secundaire denotatie
A
De betekenis van het beeld. Bijvoorbeeld reclame van Marlboro
8
Q
Primaire connotatie
A
Betekenis op basis van de groep of cultuur. Bijvoorbeeld stoere, ruige man
9
Q
Secundaire connotatie
A
Betekenis op basis van persoonlijke ervaringen. Bijvoorbeeld gevaarlijk of lekker
10
Q
Beeld is uitstekend te gebruiken om:
A
- Plaatsen, organismen en objecten te laten zien.
- Grote hoeveelheden data overzichtelijk te maken
- Moeilijke begrippen te verduidelijken
- Complexe relaties inzichtelijk te maken
11
Q
Vier voorbeelden van beeldmanipulatie
A
- In scene zetten
- Bewerken/manipuleren van het beeld
- Selectief afbeelden
- Verkeerd labelen van een situatie
12
Q
Vergelijken van beeld kan op de volgende eigenschappen:
A
- Afmetingen
- Hoeveelheden
- Plaats
- In de tijd
- Objectieve eigenschappen
- Subjectieve eigenschappen