H4:: groepen en teams in organisatie Flashcards

1
Q

kenmerken van een groep

A
  • sociaal systeem van minstens 2 personen
  • interactie en communicatie
  • onderlingen afhankelijkeheid
  • gericht op doelen en objectieven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 soorten groepen

A
  • formele groepen: overleggroepen, taakgroepen
  • informele groepen: belangengroepen, vriendschapsgroepen
  • teams: probleemoplossende teams, zelfsturende teams, virtuele teams
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen groepen en teams?

A

Bij teams preken we vooral over POSITIEVE SYNERGIE –>= het teamresultaat is beter dan het beste resultaat dat 1 van de individuên alleen zou behalen.

Een team is meer een ‘normatief’ concept:

  • collectieve doelen
  • gezamelijke verantwoording
  • complementaire vaardigheden

–> Een team is zwz ook een bepaalde groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Soorten teams

A
  • probleemoplossende teams= proberen werkprocessen te verbeteren
  • zelfsturende teams= autonomie om zelf werktempo ect. te kiezen
  • crossfunctionele teams= heterogene groep van diverse onderlingen groepen die samenkomen om dingen te bespreken
  • virtuele teams= via comper/internettechnologie vebronden om gemeenschappelijk doel te behalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg de 5 fases van groepsontwikkeling uit

A

1) forming/vorming
2) storming/vechten
3) norming/afstemming
4) performing/presteren
5) adjouring/uiteengaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

GROEPSONTWIKKELING

fase 1: forming/vorming

A
  • elkaar leren kennen, geen duidelijke rollen
  • vermijden van vernedering, weinig kleur bekennen
  • afhankelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

GROEPSONTWIKKELING

fase 2: storming/vechten

A
  • conflictfase: de verschillende standpunten worden duidelijker
  • onenigheid over doelen en procedures
  • competitie voor leiderschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

GROEPSONTWIKKELING

fase 3: norming/afstemming

A
  • structuurfase: overleg, afbakening en respect voor rollen
  • groep vormt eigen imago
  • zoekt manier waarin alle leden zich kunnen vinden en waardoor de kans verhoogt dat collectieve doelen worden gerealiseerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

GROEPSONTWIKKELING

fase 4: preforming/presteren

A
  • werkfase: van die we groep ‘is’ naar wat de groep moet ‘doen’
  • minder discussies en uitzoeken, meer werkgerelateerde interventies
  • voor elk lid wordt het steeds duidelijker welke specifieke bijdrage hij of zij kan leveren om de collectieve doelen te realiseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

GROEPSONTWIKKELING

fase 5: adjouring/uiteengaan

A

vroeg of laat valt groep uiteen

–> geldt voor tijdelijke groepen of slaat op individuen die kunnen weggaan in vaste groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

SOCIALE FACILITATIE

Zajonc’s theory of social facilitation

A

aanwezigheid andere lokt spanning uit –> dominante respons verhoogt en nondominante respons verlaagt.

  • makkelijke taken: vragen om dominante responsen –> sociale facilitatie
  • moeilijke taken: vragen non dominante responsen –> sociale belemmering

= dominante responsen= automtische/reflexmatige of goed geleerde responsen
=non dominante responsen= complexe opdrachten die je niet goed kunt

  • sociale faciliatie= neiging om beter te presteren bij moeilijke taken in het bijzijn van andere
  • sociale belemmering= neiging slechter te presteren bij moeilijkere taken in het bijzijn van andere
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Voordelen van teams

A

E=Q*A

  • Q= kwaliteit besluit en synergie
  • A= aanvaarding, motivatie tot implementatie
  • E=effectiviteit
  • -> Zowel de kwaliteit de kwaliteit moet hoog zijn als de aanvaaring die snel gebeurd anders bij effectiviteit laag
  • -> Deze formule toont o.a. aan dat je niet zoveel hebt aan een beslissing die niet gedragen wordt, het leidt tot weerstand of niet-implementeren van de beslissing, je moet de andere actoren dus maar best ‘mee’ hebben!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Soorten synergie

A

• Matige synergie (bredere betekenis):
o Groepsresultaat is beter dan het gemiddelde resultaat van de individuen

• Sterke synergie:
o Groepsresultaat is beter dan het resultaat van het sterkste individu apart

• STELLING: Een goede balans tussen gerichtheid op de inhoudelijke taak of product, het proces of relatie en op de procedure is noodzakelijk om synergie te kunnen bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3P-model (Hovelynck)

A

Om effectief teamwerk te hebben moet er voldoende aandacht besteed worden aan alle 3 de P’s

  • product
  • proces
  • procedure

Rol voor leiders of coaches om goed te balanceren tussen de 3 P’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Teamrollen Belpin

A

Belpin pleit voor heterogene samengestelde team

MAAR in meer gestructureerde en voorspelbare taken kan heterogeniteit eerder storend zijn en heb je beter homogene teams.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

VALKUILEN BIJ TEAMWORK

wij en zij/catergorisatie & polarisatie

A
  • categorisatie= mensen dat tot groep behoren –> eigen groep bevooroordelen en beter zien dan andere groepen discrimineren
  • groep-polarisatie= groepsdiscussie zorgt ervaar dat mening van groepsleden meer extreem wordt in die richten waartoe men afhankelijk al neigde
17
Q

VALKUILEN BIJ TEAMWORK

groepdruk/conformisme

A

uw eigen gedrag, eigen oordeel aan passen aan de groepsnorm

–> Ash effect

18
Q

VALKUILEN BIJ TEAMWORK

group-think

A

leden houden zich zo sterk vast aan opgebouwd REFERENTIEKADER dat ze niet meer in staat zijn oplossingen en opportuniteiten te zien buiten dat kader

  • -> streven naar anonimiteit is sterker dan alternatieven bekijken
  • -> leden conformeren hun mening aan wat volgens hun de consensus is van de groep
19
Q

VALKUILEN BIJ TEAMWORK

social loafing

A
  • Mensen neigen minder productief te zijn wanneer zij werken met anderen (in groep)
  • Effect is sterker wanneer de groep groter is

mensen gaan zich minder hard inspannen in groep dan als ze alleen zouden werken –> kunnen ‘profiteren’
= OMGEKEERDE VAN SYNERGIE

2 oorzaken:

1) motivatieverlies: social loafing
2) coördinatieverlies

20
Q

social loafing tegengaan

A
  • verhoog identificeerbaarheid van leden
  • zet duidelijke doelen
  • verhoog betrokkenheid bij de taak
  • beperk free-riding (bv door stemmingen)
21
Q

Leg relatie uit tussen teamwerk en bureaucratie (vergaderitis)

A
  • vergaderitis= neiging om constant samen inefficiënt te overleggen binnen bedrijf

Soms wordt werken in groepen en teams overheerst door reeks vergaderingen (vergaderitis)

In klassieke bureaucratie liggen de regels en processen voor LT vast. Alleen de kaderleden vergaderen om de gang van zaken te controleren maar dat gebeurd strak en hiërarchisch. –> wat dus tegen principe van ‘teamswerk’ ingaat want dat ik juist dat er in collegaliateit wordt samengewerkt