H5 Flashcards

(23 cards)

1
Q

sociale cognitie

A

manier waarop we het gedrag van anderen waarnemen en interpreteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

impliciete persoonlijkheidstheorie

A

eerste indruk bepaald door uiterlijke kenmerken: fysieke, gedrag taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cognitieve schema’s

A

bevat info die samenhoort, deel van referentiekader, verschilt van persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

primacy effect

A

eerst verkregen info heeft de grootste invloed op vorming totaalbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

halo-effect

A

+ eigenschappen gelinkt aan andere + eigenschappen maar geen verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

horn effect

A
  • eigenschappen gelinkt aan andere - eigenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

negatitivteitseffect

A
  • kenmerken wegen zwaarder door in de beeldvorming dan + kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

interne/ persoonlijke attributie

A

oorzaak in de persoon zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

externe/ situationele attibutie

A

oorzaak ligt aan omgeving, toeval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

fundamentele attributiefout verklaren door tweestappenmodel

A

overschatten persoonlijke eigenschappen, onderschatten invloed van situaties

  1. automatische interne attributie = snel, weinig inspanning
  2. situatie grondiger bestuderen = mss andere mening, maar niet altijd stap 2 want inspanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

self-serving bias

A

eigen gedrag/ gedrag ingroup beoordelen
succes: interne factoren
falen: externe factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

actor-observator effect en de verklaringen

A

anderen hun gedrag verklaren: interne attributies, eigen gedrag verklaren: externe attributies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

self-effacing bias

A

succes: extern
falen: intern
vooral in collectivistische culturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sociale cathegorisering

A

mensen in hokjes of cathegoriën indelen obv van dezelfde kennmerken
_>invloed gedachten gevoelens en gedrag
-> leidden tot stereotypen,vooroordelen en discriminatie
-> door 2 mechanismen
1.outgrouphomogeniteit
-> stereotypen
2. ingroupfavoritisme
-> negatieve vooroordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

setreotypen

A

simplistische opvatting, cathegorie personen wordt geassocieerd met bepaalde eigenschappen, kern van waarheid maar niet voor alle leden, automatische reactie op outgroup

17
Q

impliciete associatietest

A

meer reactiesnelheid op bepaalde prikkels. - woorden outgroup, + woorden ingroup -> stereotype denken

18
Q

vooroordelen

A
  • houding/gevoel tegenover iemand,omwille van li duit bepaalde groep
19
Q

vooroordelen ontstaan door?

A
  • groepsprocessen (ingorupfavoritisme, bevoordelen van de eigen groep is een sterke menselijke neiging)
    -sociale leerprocessen (stereotypen en vooroordelen via allerlij omgvingsinvloeden)
    -bedreiging zelfbeeld ( neerkijken op andere groep -> hogere zelfwaardering)
    -persoonlijkheid (bevooroordeeld tegeenover bepaalde groep, vaak ook tegen andere groepen)
20
Q

subcathegorisering

A

nieuwe subvcathegorie aanmaken, uitzonderen: andere soort

21
Q

confirmation bias

A

bevestiging vooroordel
- focus op info die beeld in stand houd
-andere tegenstrijdige info= negeren

22
Q

self-fulfilling prophecy

A

proces uit 4 delen
verwachting persoon-> gedrag tegenover persoon-> persoon past gedrag aan-> werwachtingen worden bevestigd

23
Q

pygmalion effect

A

verwachtingen leerkrachten, beïnvloed door prestaties leerlingen