H9: geheugen, aandacht en bewustzijn Flashcards

1
Q

3 geheugenopslagplaatsen / memory stores

A

Sensorisch geheugen, kortetermijngeheugen (of werkgeheugen) en langetermijngeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sensorisch (zintuigelijk) geheugen / sensory memory

A

Sensorische input in het informatieverwerkingssysteem blijft gedurende een korte periode - minder dan 1 seconde voor bezienswaardigheden en tot enkele seconden voor geluiden - zelfs als je geen aandacht aan de input besteedt.

▪ Een aparte sensorische opslag voor elk sensorisch/zintuiglijk systeem (zien, horen, etc.) bevat korte sporen van alle informatie die door dat systeem is geregistreerd.
▪ Onbewuste processen kunnen op deze sporen werken om te bepalen welke informatie ze moeten worden doorgegeven aan het werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de functie van sensorisch/zintuiglijk geheugen?

A

De functie van de opslag is vermoedelijk om zintuiglijke informatie, in zijn oorspronkelijke zintuiglijke vorm, lang genoeg vast te houden om te worden geanalyseerd door onbewuste mentale processen en om een beslissing te nemen over het al dan niet inbrengen van die informatie in de korte termijnopslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Korte termijn geheugen / short term memory

A

Informatie in de sensorische opslag die wordt gevolgd, verplaatst zich naar het volgende compartiment, dat de korte- termijnopslag wordt genoemd.

Beschouwd als de belangrijkste werkplek van de geest, wordt de korte-termijnopslag (short term store) soms werkgeheugen (working memory)genoemd. Meer recentelijk gebruiken onderzoekers het werkgeheugen om te verwijzen naar het proces van het opslaan en transformeren van informatie in de korte-termijnopslag.

▪ Deze opslag is waar bewust mentaal werk plaatsvindt met informatie die wordt binnengebracht uit het sensorische geheugen en het langetermijngeheugen.
▪ Het wordt kortetermijngeheugen genoemd omdat informatie erin die niet langer wordt aangesproken, snel verdwijnt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de basisfuncties van de korte-termijnopslag en hoe wordt deze geheugenopslag gelijkgesteld met bewustzijn? Hoe lijkt het werkgeheugen op de centrale verwerkingseenheid van een computer?

What are the basic functions of short-term store and how this memory store equated with consciousness? How does working memory resemble the central processing unit of a computer?

A

Korte-termijnopslag is onder andere de plek van het bewuste denken - de plaats waar al het bewust waarnemen, voelen, vergelijken, berekenen en redeneren plaatsvindt.

Informatie kan in het kortetermijngeheugen binnenkomen vanuit zowel het sensorisch geheugen (dat de huidige omgeving weergeeft) als het langetermijngeheugen (dat staat voor kennis die is opgedaan met eerdere ervaringen). In die zin is het kortetermijngeheugen analoog aan de centrale verwerkingseenheid van een computer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Flow

A

De sensorische opslag en de opslag voor de lange termijn dragen beide bij aan de continue stroom van bewuste gedachten die de inhoud van de opslag voor de korte termijn vormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lange termijn geheugen / Long-term memory

A

Langetermijngeheugen komt het meest overeen met de dagelijkse notie van geheugen van de meeste mensen. Het is de opgeslagen weergave van alles wat een persoon weet. Als zodanig moet de capaciteit enorm zijn.

We zijn ons niet bewust van de informatie in ons langetermijngeheugen, behalve wanneer ze zijn geactiveerd en verplaatst naar het kortetermijngeheugen.

▪ Dit is de opslagplaats van alles wat een persoon weet.
▪ Informatie is hier sluimerend en wordt alleen actief verwerkt wanneer deze door het kortetermijngeheugen wordt gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn in het informatieverwerkingsmodel de functies van aandacht, codering en ophalen?

In the information-processing model, what are de functions of attention, encoding and retrieval?

A

Aandacht is in deze context het proces dat de informatiestroom van de sensorische opslag naar de korte-termijnopslag regelt.

Codering (encoding) is het proces dat de beweging van het kortetermijngeheugen naar het langetermijngeheugen controleert.

Retrieval (op-/terughalen) is het proces dat de informatiestroom regelt van het langetermijngeheugen naar het kortetermijngeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inspannende processen/ effortful processes

A

Aan de ene kant zijn er inspannende processen die het gebruik van mentale middelen vereisen (require) om ze met succes te voltooien.

Inspannende processen worden verondersteld;
(1) beschikbaar te zijn voor het bewustzijn;
(2) te interfereren met de uitvoering van andere inspannende procedures;
(3) te verbeteren door te oefenen;
(4) te worden beïnvloed door individuele verschillen in intelligentie, motivatie, en onderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Automatische processen/ automatic processes

A

Het andere uiterste zijn automatische processen, die weinig of geen van de beperkte capaciteit van het kortetermijngeheugen vereisen.

Behalve dat er geen enkele mentale inspanning nodig is, wordt verondersteld (hypothesized) dat echt automatische processen:
(1) zonder intentie plaatsvinden (to occur) en zonder bewust bewustzijn;
(2) niet tussenbeide (to interfere) komen bij de uitvoering van andere processen;
(3) niet te verbeteren (to improve) met oefenen; en
(4) niet te worden beïnvloed (to influence) door verschil in intelligentie, motivatie of opleiding van het individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dubbele verwerkingstheorieën van cognitie

Dual processing theories of cognition

A

Dubbele verwerkingstheorieën plaatsen één manier van denken aan het automatische einde van het continuüm van informatieverwerking, waarbij de verwerking snel, automatisch en onbewust is.

De tweede manier van denken wordt aan de inspannende kant van dit continuüm geplaatst, waarbij de verwerking traag, inspannend en bewust is

▪ Snel denken is onbewust en intuïtief.
▪ Langzaam denken is bewust en weloverwogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van “snel” en “langzaam” denken?

What are the major features of fast en slow thinking

A

“Snel” denken is intuïtief, met weinig of geen gevoel van vrijwillige controle. Mensen denken en onthouden door onnauwkeurige, “vage” geheugenrepresentaties te verwerken in plaats van logisch te werken vanuit exacte, woordelijke representaties.

‘Langzaam’ denken houdt in dat het bewuste zelf beslist aan welke aspecten van een probleem aandacht moet worden besteed, welke cognitieve operaties moeten worden uitgevoerd en vervolgens het probleem opzettelijk oplost.

(denk aan makkelijke en moeilijke som)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stroop-interferentie-effect

A

J. Ridley Stroop (1935)
Stroop presenteerde woorden of vormen die in gekleurde inkt waren gedrukt aan proefpersonen en vroeg hen om de inktkleur van elk zo snel mogelijk te benoemen. Hij ontdekte dat proefpersonen het langzaamst waren in het benoemen van de inktkleuren voor woorden die een andere kleur dan de inktkleur noemden.

In veel gevallen kun je, wanneer je een probleem tegenkomt, het “snelle” systeem niet uitschakelen, zelfs niet als het je kan verhinderen om via het “trage” systeem tot de juiste oplossing voor een probleem te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beheersprocessen

Control processes

A

▪ Informatie is hier sluimerend en wordt alleen actief verwerkt.
▪ Codering brengt informatie uit het kortetermijngeheugen naar het langetermijngeheugen.
▪ Retrieval brengt informatie uit het langetermijngeheugen naar het kortetermijngeheugen.
▪ Cognitieve processen kunnen op een continuüm worden geplaatst van moeiteloos tot automatisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pre-attente verwerking

Preattentive processing

A

Alle informatie die door de zintuigen wordt opgepikt, kort in het sensorische geheugen ingevoerd en geanalyseerd om de relevantie ervan voor de lopende taak en de mogelijke betekenis ervan voor de overleving of het welzijn van de persoon te bepalen. Die analyse vindt plaats op een onbewust niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aan welke twee concurrerende behoeften wordt voldaan door ons aandachtssysteem?

What two competing needs are met by our attentional system?

A

Gerichte aandacht / focussend attention; mentale middelen te concentreren op de taak die voorhanden is en niet afgeleid te worden door irrelevante stimuli.

Aandacht verschuiven/ schifting attention ; stimuli te volgen die niet relevant zijn voor de taak die voorhanden is en om de aandacht onmiddellijk te verleggen naar alles dat een of ander gevaar of voordeel signaleert dat opweegt tegen die taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe verhouden de concepten van pre-attente verwerking en top-down controle van de attente poort zich tot deze twee behoeften?

How do the concepts of preattentive processing and top-down control of the attentive gate pertain to those two needs?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cocktailparty fenomeen

A

Selectief luisteren / selectie listening: Het vermogen om belangrijke informatie op te pikken (bijvoorbeeld iemand die je naam zegt) terwijl je je concentreert op andere informatie (bijvoorbeeld een gesprek met iemand op een luidruchtige cocktailparty).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Onoplettende blindheid fenomeen

Inattentional blindness

A

Selectief kijken / selectie viewing: Het meest dramatische bewijs van selectief kijken komt van experimenten waarbij proefpersonen die een moeilijke visuele taak uitvoeren, grote, gemakkelijk te herkennen objecten niet direct in hun gezichtsveld zien. (denk aan de gorilla die in het beeld loopt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Auditief sensorisch geheugen

Auditory sensory memory

A

Ook echoïsch geheugen (echoic memory) genoemd en het korte geheugenspoor voor een specifiek geluid wordt de echo genoemd.
De echo verdwijnt na +/- 10 sec, proefpersonen kunnen ‘horen’ alsof de geluiden nog steeds aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Visueel sensorisch geheugen

Visual sensory memory

A

Ook iconisch geheugen (iconic memory) genoemd en het korte geheugenspoor voor een specifieke visuele stimulus wordt de afbeelding genoemd.

Het pictogram blijft nog +/- 0,3 sec zichtbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe stelt het sensorische geheugen ons in staat om met terugwerkende kracht te horen of te zien waar we geen aandacht aan schonken?

How does sensory memory permit us to hear or see, retroactively, wat we were not paying attention to?

A

d.m.v echoisch en.of iconisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Priming

A

Priming is de activering, door sensorische input, van informatie die al in het langetermijngeheugen is opgeslagen waardoor deze beschikbaar wordt en iemands perceptie of gedachtengang kan beïnvloeden. Deze activatie wordt niet bewust waargenomen, maar beïnvloedt wel het bewustzijn en legt een link tussen het impliciet en expliciet geheugen.

(In het dagelijks leven biedt priming een manier waarop contextuele informatie waar we niet naar op zoek zijn, ons kan helpen de informatie waar we naar op zoek zijn, te begrijpen. (vb. fronsen en verdriet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe wordt het concept van automatische, onbewuste verwerking van stimuli gebruikt om te helpen verklaren (a) het vermogen van mensen om meer dan één taak tegelijk uit te voeren, en (b) het Stroop-interferentie-effect?

How is the concept of automatic, unconscious processing of stimuli used to help explain (a) peoples ability to do more than one task at once and (b) the Stroop interference effect?

A

Bepaalde taken die eerder veel inspanning vroegen (lezen, autorijden) worden door veel oefening automatische routinetaken, die zelfs onbedwingbaar kunnen zijn (bvb Stroop interference test: deelnemers kunnen het lezen van de gedrukte woorden niet onderdrukken). Hierdoor blijft het bewuste, gelimiteerde werkgeheugen vrij voor andere taken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke drie algemene conclusies zijn voortgekomen uit studies van hersenmechanismen van pre-attente verwerking en aandacht?

What three general conclusions have emerged from studies of brain mechanisms of preattentive processing and attention?

A
  1. Stimuli die niet worden aangewend om toch sensorische en perceptuele gebieden van de hersenen te activeren. De onbewuste, preattentive analyse van stimuli gebruikt veel van dezelfde hersen mechanismen als voor de analyse van bewust waargenomen stimuli (fMRI).
  2. Aandacht vergroot de activiteit die taakrelevante stimuli produceren in zintuiglijke en perceptuele gebieden van de hersenen, en het vermindert de activiteit die taakrelevante stimuli produceren. De relevante neuronen zullen responsiever worden dan gebruikelijk en niet-relevante neuronen zullen minder actief zijn.
  3. Neurale mechanismen in voorste (voorwaartse) delen van de cortex zijn verantwoordelijk voor de controle van de aandacht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Spatial neglect

Ruimtelijke verwaarlozing

A

Laesies (hersenschade) in de pariëtale kwab, de frontale kwab en de voorste cingulate cortex in één hersenhelft kunnen leiden tot ruimtelijke verwaarlozing, waarbij individuen dingen niet kunnen “zien” in het contra-laterale gezichtsveld (de kant tegenover het hersenletsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Gerichte aandacht

Focused attention

A

▪ Onderzoeken naar selectief luisteren en kijken tonen aan dat we de aandacht effectief kunnen richten door irrelevante stimuli uit te filteren.
▪ Over het algemeen zijn we ons bewust van de fysieke kwaliteiten, maar niet de betekenis, van prikkels waar we geen aandacht aan besteden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Aandacht verschuiven

Shifting attention

A

▪ We volgen onbewuste prikkels in het sensorische geheugen, zodat we onze aandacht kunnen verleggen als er iets belangrijks gebeurt.
▪ Dergelijke monitoring omvat pre-attente verwerking voor betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Preattentieve verwerking

Preattentive processing

A

▪ Door pre-attente verwerking kan onbeheerde (unattended) sensorische informatie het bewuste denken en gedrag beïnvloeden.
▪ Bij onbewuste priming kunnen stimuli die niet bewust worden waargenomen, informatie in het langetermijngeheugen
activeren, wat het bewuste denken kan beïnvloeden.
▪ Preattentieve verwerking is automatisch en in sommige gevallen verplicht (obligatory) (Stroop-interferentie-effect).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hersenmechanismen

A

▪ Veel van dezelfde hersengebieden zijn betrokken bij pre-attente verwerking en bewuste verwerking van betekenisprikkels (stimuli for meaning).
▪ Aandacht veroorzaakt echter een grotere activering van de relevante sensorische en perceptuele gebieden.
▪ Verschuivingen in aandacht worden gestuurd door gebieden van de hersenschors anterieur naar (voor) sensorische en
perceptuele gebieden
▪ Schade aan gebieden in de linker- of rechterhersenhelft (hemisphere) kan ruimtelijke verwaarlozing veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Werkgeheugen

A

Het werkgeheugen is het centrum van bewuste waarneming en denken; het denkt, neemt beslissingen en controleert processen als aandacht voor en het ophalen van informatie uit het langetermijngeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Alan Baddeley

A

Het meest invloedrijke psychologische model van werkgeheugen tot nu toe is dat ontwikkeld door Alan Baddeley (1986, 2006), dat het werkgeheugen verdeelt (divides) in een aantal afzonderlijke, maar op elkaar inwerkende componenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

De drie componenten van het werkgeheugen

A

1: Een fonologische lus (phonological loop), die verantwoordelijk is voor het bewaren van verbale informatie (dmv subvocale herhaling);

2: Een visueel-ruimtelijk schetsblok (visuospatial sketchpad), verantwoordelijk voor het bewaren van visuele en ruimtelijke informatie;

3: Een centraal controlesysteem (central executive), verantwoordelijk voor het coördineren van de activiteiten van de geest en voor het inbrengen van nieuwe informatie in het werkgeheugen uit de sensorische en het langetermijngeheugen.

(Baddeley heeft in 2000 een vierde component, de episodische buffer, aan het model toegevoegd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Geheugenbereik

(Short-term) memory span

A

Ook wel spanwijdte fonologische lus;

Het aantal uitspreekbare items - zoals cijfers, andere woorden of onzinnige lettergrepen - dat een persoon in gedachten kan houden en nauwkeurig kan rapporteren na een korte vertraging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Werkgeheugenbereik

Working memory span

A

Werkgeheugenbereik is doorgaans twee items minder dan geheugenbereik en is een goede voorspeller van prestaties bij cognitieve taken op een hoger niveau.
Zonder actieve herhaling gaat informatie uit het werkgeheugen zeer snel verloren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Verbale componenten

A

▪ De fonologische lus houdt verbale informatie vast door middel van subvocale herhaling (subvocally repeating) en maakt verbaal denken mogelijk.
▪ Werkgeheugen verliest snel informatie zonder actieve verwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de drie subcomponenten van uitvoerende functies?

What are the three subcomponents of executive functions?

A
  1. Updating: werkgeheugen monitoren en het snel wijzigen van de inhoud ervan.
  2. Schakelen: flexibel wisselen tussen taken of mindsets (Wisconsin card sorting test).
  3. Remming (inhibition) : een cognitieve of een gedragsrespons voorkomen (prefenting) of ongewenste informatie uit de gedachten houden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke vier algemene conclusies kunnen worden getrokken over uitvoerende functies?

What four general conclusions have been discerned for executive functions?

A

Miyake & Friedman (2012):
1. Executieve functie tonen zowel eenheid (unity) als verscheidenheid (diversity): de performances op verschillende executieve functies (updating, switching, inhibition) correleren met elkaar.
2. Er is een substantiële genetische component: de erfelijkheid is hoog, maar ervaring speelt ook.
3. Executieve functies zijn gerelateerd aan en een voorspeller (predictie) voor klinische en maatschappelijke gedragingen: het reguleren van gedrag en emoties, mensen die goed presteren op taken van executieve functies hebben minder gedragsproblemen.
4. Er is substantiële ontwikkelingsstabiliteit (substantieel developmental stability) voor de vermogens van executieve functies: kinderen
die goed presteren, zullen wellicht volwassenen worden die goed presteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Uitvoerende functies

Executive functions

A

▪ Uitvoerende functies omvatten (involve) processen van werkgeheugen (updaten), schakelen en inhibitie (remmen).
▪ Uitvoerende functies
(a) tonen zowel eenheid als diversiteit,
(b) een substantiële genetische component hebben,
(c) verwant zijn en voorspellend voor belangrijke klinische en maatschappelijke resultaten, en
(d) zijn ontwikkelingsstabiel (developmentally stabiel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Neurologische basis van uitvoerende functies

A

▪ De prefrontale cortex dient als het neurale knooppunt (hub) voor uitvoerende functies
▪ Patiënten met schade aan de prefrontale cortex hebben moeite met plannen en beslissingen nemen, emoties reguleren en gedachten en gedrag remmen (inhibiting).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke algemene rol speelt de prefrontale cortex in het werkgeheugen?

What general roles does the prefrontal cortex play in working memory?

A

De prefrontale cortex werd geïdentificeerd als een kritische regio voor de controle van gedachten en gedrag, een neurale ‘hub’ voor executieve functies. De prefrontale cortex ontvangt informatie vanuit de sensory cortex en is verbonden met structuren in de motor systemen, het limbisch systeem (belangrijk bij geheugen, motivatie en emotionele expressie) en de basale ganglia.

Patiënten met schade aan de prefrontale kwab vertonen vaak lage empathie, veranderingen in mood en emotionele uitingen, hebben moeilijkheden met plannen en beslissingen nemen, en kunnen in het algemeen moeilijk gedachten of gedragingen onderdrukken.

42
Q

Geheugen

A

Alle informatie in iemands hoofd en de capaciteit om dit op te slaan en terug te halen.

43
Q

Expliciete herinnering

A

Expliciete herinnering is het type herinnering dat in iemands bewustzijn kan worden gebracht. Het geeft de inhoud van bewuste gedachten en is zeer flexibel. Expliciete herinneringen kunnen zelfs in een andere setting worden opgeroepen dan die waarin ze zijn verworven, en ze kunnen worden gecombineerd met andere expliciete herinneringen voor reflectie, probleemoplossing en planning.

Het wordt ook wel declaratief geheugen genoemd omdat de onthouden informatie kan worden gedeclareerd (uitgedrukt in woorden).

44
Q

Impliciete herinnering

A

Impliciete herinnering is het type herinnering dat niet onder woorden kan worden gebracht. Het bestaat uit alle non-verbale en onbewuste middelen waarmee eerdere ervaringen iemands acties en gedachten kunnen beïnvloeden.

45
Q

Episodisch (autobiografisch) geheugen

A

Expliciet geheugen van iemands vroegere ervaringen. Tulving verwees naar het episodische geheugen als autonoëtisch, of ‘zelfkennis’.

46
Q

Semantisch geheugen

A

Expliciet geheugen dat niet verbonden is aan een bepaalde gebeurtenis in het verleden, bvb kennis van betekenissen van woorden, feiten, ideeën en schema’s die iemands algemeen begrip van de wereld bepalen.

47
Q

In welke zin zijn impliciete herinneringen meer contextafhankelijk dan expliciete herinneringen?

In what sense are implicit memories more context-dependent than explicit memories?

A

Een dergelijk geheugen wordt impliciet genoemd omdat het wordt beoordeeld door middel van tests waarin het geheugen niet expliciet wordt gerapporteerd, maar impliciet wordt afgeleid uit gedragsreacties.

Omdat mensen de relevante informatie niet in woorden rapporteren, wordt impliciet geheugen ook wel niet-verklarend geheugen genoemd. Impliciete herinneringen zijn veel nauwer verbonden met de contexten waarin ze zijn verworven dan expliciete herinneringen. Terwijl expliciete herinneringen vrijwillig kunnen worden opgeroepen buiten hun oorspronkelijke context, oefenen impliciete herinneringen hun effecten automatisch uit in de context van de specifieke stimuli, taken of problemen waarop ze betrekking hebben.

48
Q

Procedureel geheugen

A

Geheugen voor motorische vaardigheden, gewoontes en aangeleerde (tactische) regels.

49
Q

Klassieke conditionering

A

De interne wijzigingen (geheugen tgv klassieke conditionering) die ervoor zorgen dat een persoon of dier reageert op geconditioneerde stimuli.

50
Q

Spreidingsactiveringsmodel

A

Stelt voor dat de activering van een bepaald concept een spreiding van activiteit initieert naar nabijgelegen concepten in het netwerk, waardoor die concepten worden geprimed zodat ze tijdelijk beter terug te vinden zijn dan voorheen. De spreidingsactiviteit neemt af met de afstand, dus concepten die nauw verbonden zijn met het actieve concept, krijgen meer aandacht dan concepten die verder met elkaar verbonden zijn.

51
Q

Kunstmatige grammatica’s

Artificial grammars

A

Proefpersonen worden de regels niet verteld. In plaats daarvan krijgen ze voorbeelden te zien van grammaticale en niet- grammaticale strings, als zodanig gelabeld, en vervolgens wordt hen gevraagd om nieuwe voorbeelden te categoriseren als grammaticale of niet, op basis van hun ‘onderbuikgevoel’. De proefpersonen leren doorgaans geen van de regels expliciet - ze kunnen de regels niet noemen - maar ze leren de juiste categorisaties te maken met een snelheid die aanzienlijk beter is dan het toeval. De herinneringen die hun juiste keuzes sturen, zijn impliciet.

52
Q

Waarom wordt priming beschouwd als een impliciete herinnering?

Why is priming considered to be implicit memory?

A

Priming wordt geclassificeerd als impliciet geheugen omdat het onafhankelijk plaatsvindt van het bewuste geheugen van de persoon voor de priming-stimulus. Priming zelfs optreden wanneer de priming-stimulus zo wordt gepresenteerd dat deze nooit bewust wordt waargenomen.

53
Q

Welke functie speelt priming in het dagelijkse denken van een persoon?

What function does priming playing a persons everyday thought?

A

Priming helpt onze gedachtestroom langs consistente, logische lijnen te laten verlopen. Wanneer we een object, gebeurtenis of idee zien of erover nadenken, worden die elementen van ons semantische geheugen die relevant zijn voor die perceptie of gedachte gedurende een bepaalde tijd geactiveerd (geprimed), zodat ze gemakkelijker terug te vinden zijn in ons bewuste kortetermijngeheugen.

54
Q

Temporaalkwab geheugenverlies

Temporal-lobe amnesia

A

Is sterkst gecorreleerd is met schade aan de hippocampus, een limbische systeemstructuur begraven in de temporaalkwab, en corticale en subcorticale structuren die er nauw mee verbonden zijn. (Denk aan H.M.)

Patiënten kunnen geen nieuwe expliciete herinneringen aanmaken, alle informatie van voor de schade blijft behouden. Het impliciet geheugen blijft intact (nieuwe conditionering kan bvb nog aangeleerd worden).

55
Q

Welk bewijs geeft aan dat de hippocampus en temporaalkwabstructuren in de buurt betrokken zijn bij het coderen van expliciete langetermijnherinneringen?

A

De hippocampus, begraven in de temporale kwab, is kritisch betrokken bij het coderen van langetermijngeheugen. De meest ernstige vorm van geheugenverlies treedt op wanneer deze structuur en enkele van de omliggende gebieden van de slaapkwab aan beide zijden van de hersenen worden vernietigd.

Blijkbaar is activiteit in de hippocampus essentieel voor de vorming van ten minste enkele soorten langdurige herinneringen.

56
Q

Infantiele amnesie

A

Het onvermogen zich gebeurtenissen uit de vroege kindertijd te herinneren: het autobiografisch geheugen ontwikkelt zich pas na het semantisch geheugen (taalvermogen). Dit wordt toegeschreven aan hoe onze herinneringen worden gecodeerd en gerepresenteerd en hoe we ze jaren later proberen te herinneren.

57
Q

Hoe kan het relatieve gebrek aan episodisch geheugen in de vroege kinderjaren en op hoge leeftijd worden verklaard?

A

Het relatief slechte episodische geheugen aan beide uiteinden van de levensduur kan verband houden met het prefrontale corticale functioneren. De prefrontale cortex ontwikkelt zich langzamer in de kindertijd en heeft de neiging om op oudere leeftijd meer schade op te lopen dan de rest van de hersenen.

58
Q

Voorbeelden neuropsychologisch bewijs

A

▪ Mensen met temporaalkwab geheugenverlies, zoals H. M., vertonen normale capaciteiten om allerlei soorten impliciete herinneringen te vormen en te gebruiken, maar missen het vermogen om nieuwe episodische herinneringen te vormen.
▪ Schade aan de hippocampus verstoort de verwerving van nieuwe herinneringen, zoals blijkt uit de casus van H. M.
▪ Infantiel geheugenverlies wordt toegeschreven aan verschillen in de manier waarop vroege herinneringen werden
gecodeerd en weergegeven en hoe we ze jaren later proberen te onthouden.
▪ Kinderen jonger dan 4 jaar en oudere volwassenen vertonen over het algemeen een slechter episodisch geheugen dan
semantisch geheugen, wat verband kan houden met onvolwassenheid of beschadiging van de prefrontale cortex.

59
Q

Samenvatting expliciet en impliciet geheugen

A

▪ Informatie in het expliciete (declaratieve) geheugen kan in het bewustzijn worden gebracht, terwijl informatie in het impliciete (niet-declaratieve) geheugen dat niet kan, hoewel het wel het denken en gedrag kan beïnvloeden.
▪ Expliciet geheugen omvat twee subklassen: episodisch geheugen, dat is een herinnering aan bepaalde ervaringen uit het verleden; en semantisch geheugen, dat is de opslag van algemene kennis en overtuigingen.
▪ Subklassen van impliciet geheugen omvatten het leren dat voortkomt uit klassieke conditionering, procedurele herinneringen en priming.
▪ Netwerkmodellen beschrijven het langetermijngeheugen als een enorm web van associaties die in sterkte variëren. Activering kan zich via associatieve paden verspreiden op een manier die het ophalen van het geheugen en het denken mogelijk maakt.

60
Q

Twee manieren van repetitie

A
  1. Maintenance rehearsal: informatie voor een bepaalde tijd in het werkgeheugen houden.
  2. Encoding rehearsal: informatie coderen naar het lange-termijn geheugen.
61
Q

Elaboratie / uitwerking

A

Het actief verbreden van je begrip van iets, waarbij het verbonden wordt met informatie die reeds in het lange-termijn geheugen zit. Het opzet van elaboratie is niet te onthouden, maar eerder te begrijpen. Dit proces waarbij men diep nadenkt en verbanden legt met reeds bestaande herinneringen en informatie bevordert het coderen van informatie naar het lange-termijn geheugen.

62
Q

Chunking

A

Een manier om het aantal items dat men in het kortetermijngeheugen kan bewaren te vergroten, is door aangrenzende items te groeperen die in eerste instantie als afzonderlijk worden beschouwd, zodat ze een enkel item worden.

63
Q

Visualisatie

A

Verbaal gepresenteerde informatie kan het geheugen bevorderen wanneer een bijkomend geheugenpad gecreëerd wordt door verschillende items bijeen te chunken in één beeld en door links te vormen met informatie die al in het lange-termijn geheugen zit.
‘Mental walk’: zich een wandeling langs een bekend pad inbeelden en elk te onthouden object achterlaten bij een gekend landmark.

64
Q

Hiërarchische organisatie

A

Het organiseren van informatie in logische hiërarchie faciliteert het coderen en terughalen.

Het handigste formaat voor het ordenen van bepaalde soorten informatie is de hiërarchie. In een hiërarchie worden gerelateerde items geclusterd om categorieën te vormen, worden gerelateerde categorieën geclusterd om grotere (hogere orde) categorieën te vormen, enzovoort.

65
Q

Op welke manier kan visualisatie het geheugen voor verbaal gepresenteerde informatie helpen verbeteren?

A

Door deze samen te voegen. Een verbale beschrijving van een persoon die u niet heeft ontmoet, kan bijvoorbeeld veel afzonderlijke gegevens bevatten die u kunt combineren tot één visuele afbeelding. Bovendien kunnen visuele beelden het geheugen verbeteren door nieuw geleerde informatie te koppelen aan informatie die al goed is gecodeerd in het langetermijngeheugen. (denk aan “mental walk”)

66
Q

Anterograde amnesie

A

Het verlies van het vermogen om langdurige herinneringen te vormen aan gebeurtenissen die zich voordoen na het letsel.

67
Q

Retrograde amnesie

A

Het verlies van herinneringen aan gebeurtenissen die zich vóór het letsel hebben voorgedaan.

68
Q

Welk bewijs ondersteunt de theorie dat langetermijnherinneringen eerst bestaan in een labiele (onstabiele), temporaalkwab-afhankelijke toestand - en dan, zo niet verloren, dat ze geleidelijk worden geconsolideerd tot een stabielere vorm die niet afhankelijk is van de hippocampus?

A

Volgens een prominente theorie omvat de labiele vorm van langetermijngeheugen neurale verbindingen in de hippocampus en omvat de stabiele vorm neurale verbindingen in verschillende delen van de hersenschors, zonder afhankelijkheid van de hippocampus.

Wanneer mensen herinneringen oproepen die relatief recent zijn opgedaan, neemt de neurale activiteit in de hippocampus toe; maar wanneer ze herinneringen oproepen die vele jaren eerder voor het eerst werden opgedaan, treedt verhoogde activiteit op in delen van de hersenschors, maar niet in de hippocampus.

De tijdgebonden aard van retrograde amnesie suggereert dat langetermijnherinneringen in de hersenen in ten minste twee vormen worden gecodeerd: een labiele, gemakkelijk verstoorde vorm en een stabiele, niet gemakkelijk verstoorde vorm.

69
Q

Consolidatie

A

Langetermijnherinneringen lijken eerst in labiele vorm te worden gecodeerd. Vervolgens, geleidelijk in de tijd, worden ze blijkbaar ofwel opnieuw gecodeerd in de stabiele vorm of verloren (vergeten). Consolidatie treedt op wanneer de vorm van het labiele geheugen wordt omgezet in de stabiele vorm.

70
Q

Wat zou de waarde kunnen zijn van de verhoogde aanpasbaarheid van langetermijnherinneringen die optreden tijdens het ophalen?

A

Research met dieren suggereert dat elke keer een herinnering wordt opgehaald deze in een nieuwe labiele fase komt, waar ze kan gewijzigd worden. Afhankelijk van wat gebeurt bij het herinneren kan de herinnering
versterkt of verzwakt worden, of veranderd door het toevoegen van nieuwe inhoud.
Herhaald ophalen van herinneringen kan zowel de verandering als de consolidatie versterken.

71
Q

Wat is enig bewijs dat slaap de duurzaamheid en kwaliteit van langetermijnherinneringen bevordert?

A

Slaap binnen enkele uren na het leren, lijkt het geheugen te versterken, positief gecorreleerd met de hoeveelheid slow-wave slaap. Slaap kan ook de her-organisatie van herinneringen bevorderen op manieren die nieuwe inzichten doen ontstaan.

72
Q

Samenvatting doordachte coderingsmiddelen

A

▪ Uitwerking omvat het actief uitbreiden van iemands begrip van iets, waardoor het wordt verbonden met informatie die zich al in het langetermijngeheugen bevindt. De doeltreffendheid ervan is aangetoond in veldonderzoek (zoals leren op school) en in het laboratorium.
▪ Chunking vergemakkelijkt het coderen door afzonderlijke items te groeperen in één eenheid op een hoger niveau. Deskundigen gebruiken eerder aangeleerde brokken om langdurige werkherinneringen te creëren in hun expertisegebieden.
▪ Het organiseren van informatie in een logische hiërarchie vergemakkelijkt het coderen en ophalen.
▪ Het visualiseren van verbaal gepresenteerde informatie kan het geheugen verbeteren door een extra geheugenspoor te creëren, door afzonderlijke items in één afbeelding samen te voegen en door links te vormen naar informatie die zich al in het langetermijngeheugen bevindt.

73
Q

Samenvatting mechanismen van codering en consolidatie

A

▪ De tijdsgebonden aard van retrograde amnesie suggereert dat langetermijnherinneringen eerst in een labiele vorm bestaan en geleidelijk stabieler worden door consolidatie.
▪ Het regelmatig oproepen van herinneringen kan zowel hun wijziging als hun consolidatie bevorderen.
▪ Slaap kort na het leren helpt om herinneringen te consolideren en kan in sommige gevallen herinneringen reorganiseren op manieren die nieuwe inzichten bevorderen.

74
Q

Associaties

A

In de menselijke geest, lange-worden termijn-herinneringen niet geïsoleerd opgeslagen, maar in netwerken waarin elk item met vele anderen is verbonden via verbindingen die associaties worden genoemd.

75
Q

Retrieval cue/signal

A

Wanneer een geheugen wordt geactiveerd door een geschikte stimulus of gedachte, worden andere herinneringen die ermee geassocieerd zijn tijdelijk geactiveerd, of geprimed, zodat ze gemakkelijker terug te vinden zijn. Een stimulus of gedachte die een bepaald geheugen prikkelt, is een retrieval cue/signaal voor het ophalen van dat geheugen.

76
Q

Wat zeggen de principes van associatie door contiguïteit en associatie door overeenkomst over het ophalen uit het langetermijngeheugen?

A

Volgens Aristoteles ‘principe van associatie door continuïteit, worden sommige concepten geassocieerd omdat ze aangrenzend (d.w.z. samen) zijn opgetreden in de eerdere ervaring van de persoon. (NABIJHEID)

Volgens het principe van associatie door gelijkenis, worden items die een of meer eigenschappen gemeen hebben, in het geheugen met elkaar verbonden, ongeacht of ze ooit samen zijn ervaren. (GELIJKENIS)

77
Q

Hoe kan uitgebreide codering het ophalen vergemakkelijken?

A

Hoe meer mentale associaties je maakt tijdens het leren van een item, hoe meer manieren er zullen zijn om het je te herinneren.

78
Q

Hoe is het effect van context op geheugen adaptief?

A

De omgevingscontext waarin we ons op een bepaald moment bevinden, biedt aanwijzingen voor het ophalen van onze herinneringen voor onze ervaringen uit het verleden in die context. Zo’n priming is over het algemeen adaptief omdat onze ervaringen uit het verleden in een bepaalde context vaak relevant zijn voor onze toekomstige ervaringen in die context.

79
Q

Wat betekent het om te zeggen dat herinneringen worden geconstrueerd?

A

Het opslaan van een ervaring of verhaal in het geheugen is een constructie die gebouwd en herbouwd wordt door verschillende bronnen en gebaseerd is op iemands algemene kennis, intuïtie over de wereld en cues in de huidige context.

80
Q

Schema

A

Barlett (1932) gebruikte de term schema om te verwijzen naar iemands algemene mentale representatie of concept van een bepaalde klasse van objecten, scènes of gebeurtenissen.

81
Q

Scripts

A

Schema’s die betrekking hebben op de organisatie van gebeurtenissen in de tijd, in plaats van objecten in de ruimte, worden door de hedendaagse cognitieve psychologen gewoonlijk scripts genoemd.

82
Q

Wat is enig bewijs dat de herinneringen van ooggetuigen, zelfs als ze zeer zelfverzekerd worden uitgedrukt, niet altijd betrouwbaar zijn? Wat is enig bewijs dat suggesties die na de gebeurtenis worden gedaan, de herinneringen van ooggetuigen kunnen beïnvloeden?

A

Herinneringen kunnen beïnvloed woorden door gebeurtenissen die na het coderen gebeuren, ze kunnen veranderd of aangemoedigd worden door suggestie.

Psychologen hebben herhaaldelijk aangetoond dat valse herinneringen relatief gemakkelijk kunnen worden gecreëerd door suggesties of aanmoedigingen die in die toestand worden gedaan. Deze verhoogde het vertrouwen van de getuigen in hun herinneringen aan wie de misdaad had gepleegd drastisch, ongeacht of de herinneringen juist waren of niet.

83
Q

Valse kindertijd herinneringen

A

Jeugdherinneringen zijn nog meer onderhevig aan vervorming door suggestie en verbeelding dan herinneringen die later in het leven worden verworven.

84
Q

Hoe kunnen bronverwarring en sociale druk bijdragen aan de constructie van valse herinneringen?

A

Gebeurtenissen die conceptueel gelinkt zijn maar van verschillende bronnen kwamen, kunnen samengebracht worden in onze herinnering. Ook sociale druk kan een valse herinnering oproepen of een herinnering minimaliseren.

Iemand die zich onder druk gezet voelt, zelfs zachtjes, om met een herinnering op de proppen te komen, zal eerder een vage, mogelijke herinnering als een werkelijke herinnering beschouwen; en hoe vaker de herinnering wordt herhaald, en hoe meer lof de persoon krijgt voor het herinneren ervan, hoe meer vertrouwen de persoon krijgt dat de herinnering waar is.

Het tegenovergestelde is waarschijnlijk ook waar: een persoon die zich onder druk gezet voelt door familieleden of een misbruiker om te geloven dat bepaalde herinneringen overdreven zijn, of zelfs verzinsels van zijn of haar verbeelding, kan gaan twijfelen aan herinneringen die in feite juist zijn.

85
Q

Retrospectief geheugen

A

Herinneringen uit het verleden.
Prospectief geheugen: onthouden om dingen te doen in de toekomst.
* Event-based: zich een taak herinneren bij de cue voor een target-gebeurtenis, bvb iets doorvertellen als je een bepaald iemand ziet.
* Time-based: zich een taak herinneren op een bepaald tijdstip of na het verstrijken van een bepaalde tijd, bvb terugbellen na 10 minuten.
Er zijn 3 fases in prospectief geheugen:
1. Intentie (bvb melk kopen op weg naar huis).
2. De intentie vasthouden.
3. Switchen van de huidige taak (autorijden) naar het uitvoeren van de intentie (melk kopen).
Sommige wetenschappers noemen prospectief geheugen ook wel ‘mental time travel’ of ‘episodic future thought’: zich zowel in tijd als ruimte naar de toekomst verplaatsen.

86
Q

Retrospectief geheugen

A

Herinneringen uit het verleden.

87
Q

Prospectief geheugen

A

Onthouden om dingen te doen in de toekomst.
* Event-based: zich een taak herinneren bij de cue voor een target-gebeurtenis, bvb iets doorvertellen als je een bepaald iemand ziet.
* Time-based: zich een taak herinneren op een bepaald tijdstip of na het verstrijken van een bepaalde tijd, bvb terugbellen na 10 minuten.

Sommige wetenschappers noemen prospectief geheugen ook wel ‘mental time travel’ of ‘episodic future thought’: zich zowel in tijd als ruimte naar de toekomst verplaatsen.

88
Q

Drie fases in het prospectief geheugen

A
  1. Intentie (bvb melk kopen op weg naar huis).
  2. De intentie vasthouden.
  3. Switchen van de huidige taak (autorijden) naar het uitvoeren van de intentie (melk kopen).
89
Q

Samenvatting mentale associaties en terughalen

A

▪ Mentale associaties zijn verbanden tussen informatie-items in het langetermijngeheugen, die een basis vormen voor het ophalen.
▪ De principes van contiguïteit en gelijkenis liggen ten grondslag aan de vorming van mentale associaties. Gelijkenis is een afgeleide van contiguïteit.
▪ Uitgebreide repetitie heeft invloed op het aantal en de betekenis van associaties met nieuwe informatie en daarmee op de vindbaarheid ervan.
▪ De omgevingscontext van leren kan nuttige aanwijzingen voor het ophalen opleveren die voortvloeien uit associaties die tijdens het coderen zijn gemaakt.

90
Q

Samenvatting geheugenconstructie en vervorming

A

▪ Herinneringen zijn geen passieve, volledige records zoals foto’s of video-opnamen; in plaats daarvan worden ze geconstrueerd en gereconstrueerd.
▪ Schema’s en scripts, die onze algemene kennis en overtuigingen vertegenwoordigen, kunnen de geheugenconstructie zowel bij het coderen als ophalen beïnvloeden, het geheugen ondersteunen maar soms ook vervormen.
▪ Leidende vragen, suggesties (vooral die onder hypnose gedaan), verbeeldingskracht, bronverwarring en sociale druk kunnen herinneringen vervormen of valse herinneringen creëren door het constructieve geheugenproces te beïnvloeden.

91
Q

Samenvatting prospectief (toekomstig) geheugen

A

▪ Gebreken in het prospectieve geheugen zijn veel voorkomende klachten voor mensen van alle leeftijden en hebben op sommige werkplekken ernstige gevolgen.
▪ Als u eraan denkt om dingen in de toekomst te doen, zijn goede uitvoerende functies vereist, evenals een goed ontwikkeld gevoel van eigenwaarde.

92
Q

Brief prolongation

A

Korte verlenging

93
Q

Uttered

A

Uitgesproken / uiten

94
Q

Occure

A

Plaatsvinden

95
Q

Dormant

A

Inactief

96
Q

Repository of information

A

Opslagplaats van informatie

97
Q

Enhancing

A

Verbeteren

98
Q

Deliberately

A

Opzettelijk

99
Q

Require

A

Vereist

100
Q

Apt/applicable

A

Geschikt / toepasselijk

101
Q

Approximate frequency

A

Geschatte frequenties

102
Q

Major features

A

Belangrijkste kenmerken