HC Anatomie van het Spijsverteringsstelsel Flashcards

(40 cards)

1
Q

Eencelligen spijsvertering

A

-Opname voedsel via oral groove (fagocytose/pinocytose (vloeibaar))
-Vorming blaasje (food vacuole) > gaat door cel (Vertering extracellulair door verterende enzymen en opname voedingsstoffen)
-Afval/onverteerbare stoffen in blaasje en exocytose via anal pore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Functie cilia voor spijvertering eencellige

A

Voeding richting de oral groove schuiven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vertering bij de eencellige geschiedt intra/extra cellulair

A

extracellulair: de vesicles zijn vanbinnen deel van de buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe heten meercelligen zonder weefsels: sponzen?

A

Porifera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Porifera spijsvertering

A

-Instroomopeningen in de spons
-Water kan het dier verlaten bij stroming omhoog via uitstroomopening
-Choanocyten (gespecialiseerde cellen) vangen voedsel op in de spongocoel (centrale holte)
-Amoebocyten (gespecialiseerde cellen) verteren het voedsel en voorzien overige cellen (kunnen bewegen in de wand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voortplanting porifera wordt gedaan door deze cellen

A

Speciale groepjes geslachtscellen, maar elke cel uit de spons kan een nieuwe spons vormen.
> de cellen zijn gespecialiseerd maar niet gedifferentieerd (geen weefsels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Porocyten (gespecialiseerde cellen)

A

Cellen in de porifera die als poriecellen werken voor instroming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Spicula

A

Kalkdeeltjes die de spons stevigheid geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Meercelligen met weefsels (ontstaan uit 2 kiemlagen met een non-living-layer ertussen)

A

Coelenterata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Coelenterata spijsvertering

A

-Bevat gastrale ruimte en gastrodermis met kliercellen die enzymen secreteren.
-Gastrodermis neemt voedsel op via fagocytose.
-Contractiele vezels in celloze massa
-Afvoer via uitstulping van de gastrodermis
-Er is geen transportsysteem aanwezig
> blindzaktype met gastrovasculaire holte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Eenvoudige zintuigen van coelenterata

A

Lichtintensiteit meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Contact met buitenwereld van de coelenterata

A

De mondbuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Platwormen (platyhelminthes) spijsvertering

A

Blindzaktype met gastrovasculaire ruimte (net als de coelenterata)
-Gelobte maagblindzak (vertakkingen)
-Meer moeite voor vertering
-Gastrodermis heeft een pharynx
-Parasitair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ongewervelde dieren spijsvertering

A

Buis in buis darmstelsel met eenrichtingsverkeer
> Specialisaties in het maagdarmkanaal afh. van levenswijze/voedselaanbod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Regenworm spijsvertering

A

Van mond naar anus via buisstructuur, esophagus>crop>gizzard>darm.
-Eet zuur bedervend voedsel, neutralisatie door kalkkliertjes in craniale deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Poelslakje spijsvertering

A

-Herbivoor die algen eet
-Heeft een radula (radarorgaan) > onderdeel mond waarmee het algen van een oppervlak schraapt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ecto parasiet spijsvertering zoals de mug

A

Voedselopslag (omdat het afhankelijk is van het voedselaanbod)
Uitstulpingen darmkanaal voor opslag: diverticulum

18
Q

Oppervlaktevergrotende instulpingen van de darm bij de regenworm

19
Q

Kenmerken vertebrata spijsvertering

A

Tweezijdig symmetrsiche dieren met een buis-in-buis type maagdarmstelsel

20
Q

Endotherme dieren

A

Warmbloedig, constante temperatuur door metabolisme

21
Q

Ectoderme dieren

A

Koudbloedig, lichaamstemperatuur afhankelijk van de omgeving (vissen, amfibieën)

22
Q

Homeotherme dieren

A

Vaak warmbloedig, houden constante temperatuur door gedragsmatige beweging maar van nature niet per se endotherm. (zoals een witte haai, voor het jagen: veel energie en goed metabolisme nodig (warm))

23
Q

Waarom is een warme lichaamstemperatuur gunstig?

A

Enzymactiviteit ligt dan hoger

24
Q

Kiezen van de herbivoor, omnivoor en carnivoor, en filter feeders

A

-Herbivoor: plooikiezen
-Omnivoor: knobbelkiezen
-Carnivoor: Knipkiezen (verdere vertering in mond onnodig omdat vlees en vis makkelijk verteerbaar is)
-Filter feeders: enkel vloeibaar voedsel, via filterstructuur de vaste delen eruithalen.

25
Voorbeelden van filter feeders
Tunicata, walvissen
26
Ruminanten
Herkauwers: veel voedsel opnemen en later mechanisch opnieuw verteren. > veerdere magen
27
Magen van de ruminante herbivoren
-Rumen (pens): eerste maag. -Reticulum (netmaag): tweede maag voor alleen kleine deeltjes. -Omasum (boekmaag): uitstulpingen van de wand. -Abomasum (lebmaag): de echte maag.
28
Pens
Verdikking/zwelling bij de esophagus bij een ruminant
29
Oppervaktevergroting van herbivoren
23-33 m tov carnivoren 7 m en omnivoren 11 m. Komt door het voedsel wat ze tot zich nemen: vlees (vooral eiwitten, makkelijk te verteren), plant (voedingsvezels, lastig te verteren)
30
Gewervelde epitheel van darmen: kenmerk van de apicale zijde.
Met microvilli
31
Mechanismen van opname vanuit darmen door gewervelden
Transcellulair (door cellen) of paracellulair (via tight junctions tussen epitheelcellen)
32
Choleratoxine effect
Ontregelt celhuishouding van enterocyten (absorberende cellen in dunne darm) > chloride continu naar lumen (meer vocht aangetrokken, diarrhee) > taaislijmziekte
33
Caecotrofie bij herbivoren
De eigen ontlasting consumeren > dubbele passage maagdarmkanaal voor maximale opname (konijnen/cavia)
34
Coecum
Bij mens de appendix en blindedarm, bij herbivoren prominent aanwezig
35
Aanleiding tot appendicitus
Voedsel dat vast blijft zitten en gaat ontsteken in de appendix
36
Wat kunnenn bacteriën van de darmflora in de colon omzetten tot glucose (wat de mens zelf niet kan)
Cellulose
37
Epitheel van de esophagus
Meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel (afgeplat)
38
Bij knaagdieren is het epitheel van de opperhuid gelijk aan die van de esophagus, namelijk ...
Meerlagig verhoornd plaveiselepitheel
39
In de maag: waarvoor dienen Pariëtale cellen en Zymogeencellen (hoofdcellen)
Pariëtale cellen: secretei zoutzuur (HCl) Zymogeencellen/hoofdcellen: eiwitafbrekende enzymsecretie
40
Epitheelkenmerken van de dunne darm
Duodenum > Plexus v. Auerbach en Meisner Jejunum > Crypten v. Lieberkuhn en cellen van Paneth Ileum > Peyer plaques