HC1: neuronale communicatie Flashcards
(38 cards)
unipolair
1 uitloper
bipolair
2 uitlopers
multipolair
meerdere uitlopers
afferent
naar brein
efferent
naar periferie
neurotransmitter (NT)
geeft informatie door aan volgende cel
myeline
zit om axonen en zorgt dat afgifte goed verloopt
gliacellen/ oligodendrocyten
reguleren afgifte tussen myeline
astrocysten
vormen bloed-hersenbarriere
microgliacellen
voorkomen infecties in brein (immuunsysteem)
multipele sclerose (MS)
myeline werkt niet goed, dus verlies van gevoel, moeheid en moeilijk lopen
exciteerbaar
neuronen wekken zelf signalen op
rustmembraan potentiaal mV
-70
binnen cel veel…
kalium ionen
buiten cel veel…
natriumchloride
kalium cel uit cel wordt … en mv = …
negatiever (-90 mV)
natrium cel in cel wordt … en mV = …
positiever (+30 mV)
diffusie
van hoge naar lage concentraties
natrium kalium pomp evenwicht = … mV
-70
natrium kalium pomp hoeveel eruit of erin
3 natrium eruit, 2 kalium erin
depolarisatie
cel iets minder negatief
hyperpolarisatie
cel iets meer negatief
repolarisatie
terug naar rustmembraanpotentiaal
ligand gated ion kanalen
verplaatsen lading