HC14 H27 Psychiatrische stoornissen Flashcards

(39 cards)

1
Q

Schizofrenie - positieve symptomen

A

Abnormale gedragingen:
Wanen, hallucinaties, gedesorganiseerde spraak, chaotisch, geagiteerd en rusteloos gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schizofrenie - negatieve symptomen

A

Verlies van normale gedragingen:
Vlakke emotionele beleving, gebrek aan interesse en motivatie, spraakarmoede, sociale isolatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schizofrene - morfologische afwijkingen in hersenen

A
  • Reductie van hersenvolume en vergrote ventrikels
    -Minder witte stof
  • Minder neuronen in prefrontale cortex met minder dendrieten
  • Afwijkingen in hippocampus en omringende paralimbische cortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dopamine theorie van schizofrenie

A

o Hyperactiviteit dopamine receptoren, maar niet de belangrijkste biochemische afwijking
o Dopaminerge impulstransmissies wordt geremd door antipsychotische farmaca en gestimuleerd door middelen die psychotische symptomen teweeg brengen
o Geen effecten op cognitieve symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schizofrenie - belangrijkste neurochemische veranderingen

A

o Dopamine / dopamine receptoren
o Glutamaat / glutamaat receptoren
o GABA / GABA binding site
Nieuwe atypische antipsychotische middelen richten zich op meer verschillende neurotransmitters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schizofrenie - dysfunctie dorsolaterale prefrontale cortex

A
  • Problemen met uitvoerende functies (o.a. frontaalkwabtest), werkgeheugen,
    episodisch geheugen
  • Problemen met selectieve aandacht en continue aandachtstaken
  • Minder problemen met visuele discriminatie en ruimtelijke oriëntatie
  • Voor start symptomen verlaging IQ
  • Afwijkingen IQ, verbale vaardigheden, snelheid informatieverwerking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klinische depressie - symptomen

A

sterke gevoelens van neerslachtigheid, gebrek aan eigenwaarde, lusteloosheid, nergens van kunnen genieten, gebrek aan energie en initiatief, vertraging van gedragsprocessen, suïcidale gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Depressie - neurochemische aspecten

A

o Depletie van activerende mono-aminerge neurotransmitters serotonine, norepinefrine, en dopamine
o Dysfunctie van neurogene groeifactoren (BDNF) als gevolg van stress met als gevolg afname in neuronen en synapsen (met name in hippocampus)
o Stoornis in hypothalamo-hypofysaire-adrenale-cortex-systeem (HPA-as), waardoor voortdurend cortisol wordt afgescheiden en chronische stress wordt ervaren
o Fluoxetine (Prozac): selectieve serotonine reuptake inhibitor (SSRI), verhoogt serotonine in de cortex, maar stimuleert ook productie van BDNF en neurogenese in de hippocampus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Depressie - neuropathologie

A

o Afname metabolische activiteit in frontale gebieden (dorsolaterale en ventromediale prefrontale cortex, anterior deel gyrus cinguli)
o Afname verbindingen in PFC en temporale corticale gebieden, en PFC en amygdala en hippocampus
o Toename metabolische activiteit amygdala (stimuleert secretie cortisol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Depressie - cognitieve problemen

A

o Problemen met werkgeheugen en aandacht (wellicht gerelateerd aan verminderde activiteit in dorsolaterale prefrontale cortex)
o Sterke individuele verschillen (variërend van milde stoornissen tot dementieachtige patronen), vaak niet duidelijk gerelateerd aan de ernst van de depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Depressie - behandeling

A

o Farmacologische therapie (Prozac ineffectief in 30-40%)
o Psychotherapie, cognitieve gedragstherapie
o Elektroconvulsieve therapie
o Bright-light therapie
o Deep brain stimulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bipolaire stoornissen

A
  • Afwisseling tussen stadia van depressiviteit en manie (sterke gevoelens van euforie, ondernemingslust, en hyperactiviteit)
  • Sensitisatiehypothese: negatieve en positieve affectieve stadia aanvankelijk begonnen als gevoelige reacties op stressoren of stimulerende drugs, treden daarna spontaan op met steeds sterkere schommelingen
  • Terugkerende stadia gaan gepaard met verlies aan grijze stof (Fusiform gyrus, hippocampus, cerebellum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Affectieve stoornissen

A

(o.a. depressiviteit, angststoornissen,
pathologische huilbuien en lachaanvallen) kunnen secundair gevolg zijn van aandoeningen die negatief effect hebben op cerebrale bloedvoorziening, zoals CVA’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Paniekstoornis

A

aanvallen van intense angst zonder duidelijke aanleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Post-traumatische stresstoornis

A

sterke autonome fysiologische reacties veroorzaakt door prikkels welke associatie oproepen met vroegere traumatische gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gegeneraliseerde angststoornis

A

toestand van voortdurende angst en zorgen met
allerlei lichamelijke en psychische componenten

16
Q

Obsessief-compulsieve stoornis

A

gekenmerkt door dwangmatige obsessies (bijv. voortdurend piekeren over bepaalde dingen) en handelingen (dwanggedrag)

17
Q

Fobieën

A

angst voor specifieke stimuli (bijv. groepen mensen, kleine of grote ruimten, spinnen of andere dieren, bloed)

18
Q

Angststoornissen - neurale netwerken

A
  • Gemeenschappelijk kenmerk van angststoornissen is gevoel van angst, belangrijke rol
  • PTSD: verminderd volume hippocampus en dunnere cortex DLPFC, gerelateerd met geheugenfuncties
19
Q

Angststoornissen - behandeling

A
  • Anxiolytica (medicijnen die angst reduceren, bijv. Valium, Ativan); kalmeringsmiddelen, benzodiazepines, sedativa-hypnotica, SSRIs: verminderen symptomen, maar niet de oorzaak
  • Beste optie: huidige generatie SSRIs en nieuwe psychofarmaca (die werken op GABA of glutamaat receptoren) gecombineerd met psychologische behandeling (CGT)
  • Therapeutische effecten van cognitieve gedragstherapie (CGT) is op zijn minst even goed als die van andere therapeutische benaderingen (Extinctie training, graded exposure)
20
Q

Psychochirurgie

A
  • Opzettelijk aangebrachte laesies ter verlichting van moeilijk te behandelen psychiatrische aandoeningen (schizofrenie, affectieve stoornissen zoals depressie en OCD)
  • Vroeger regelmatig toegepast en later grotendeels vervangen door medicamenteuze behandeling
  • Abnormale activiteit van prefrontale gebieden verwijderd, maar niet vervangen door normale activiteit
21
Q

Ziekte van Huntington

A
  • Progressieve degeneratieve aandoening met sterke genetische factor (HTT gen): atrofie van cortex en basale ganglia en spontane, rusteloze, onvrijwillige bewegingen (chorea)
  • Toename van dopamine in basale ganglia, verlies van cellen in putamen en globus pallidus
  • Verslechterende prestaties op breed scala van geheugentests en visuele, auditieve, en tactiele waarnemingstests. Vertraging van informatieverwerking. Tevens zwak op frontaalkwabtest
  • Echter geen apraxieën, afasieën, of agnosieën zoals kenmerken voor corticale beschadigingen (o.a. Alzheimer)
  • Sterke psychopathologische symptomen: angst, depressiviteit, manie, en psychosen
22
Q

Syndroom van Gilles de la Tourette

A
  • Motorische ontremmingsverschijnselen: Tics, ongearticuleerde kreten, echolalie, coprolalie)
  • Disbalans van excitatie basale ganglia circuit: putamen groter, thalamus minder groot
  • Enkele cognitieve dysfunctie geassocieerd met rechter hemisfeer, o.a. problemen met tekenen en herinneren van complexe geometrische figuren, en met herinneren van locaties
23
Q

Parkinson

A
  • Progressieve degeneratieve aandoening met positieve en negatieve motorische symptomen (sterke interindividuele verschillen)
  • Problemen met functioneren frontaalkwab en basale ganglia
  • Dysfunctie cortico-striatal-thalamo-cortical loop
  • Oorzaak: degeneratie dopaminerge neuronen in substantia nigra
  • Kan idiopathisch zijn (familiar/viraal), postencephalistisch, of geïnduceerd door medicijnen. Ook door bestrijdingsmiddelen!
  • Cognitieve en gedragsstoornissen die evenals motoriek gekenmerkt worden door vertraging en inactiviteit
24
Parkinson - positieve symptomen
- Tremor ledematen in de rusttoestand - Rigiditeit (stijfheid ledematen) en bradykinesie (trage bewegingen) - Onvrijwillige houdingsveranderingen
25
Parkinson - negatieve symptomen
- Problemen met handhaven en veranderingen van lichaamshouding en positie van ledematen - Problemen met lopen, vooral met op gang komen en handhaven evenwicht - Spraakproblemen - Hypokinesie, akinesie (bewegingsarmoede, inclusief gebrek aan gelaatsexpressies en oogknipperingen; vooral problemen met herhaalde bewegingen en bewegingsreeksen, zoals schrijven)
26
Parkinson - cognitieve en gedragsstoornissen
- Vertraagde cognitieve verwerkingsprocessen - Problemen met planning, controle van cognitieve processen, aandacht, en frontaalkwabtest - Algehele cognitieve achteruitgang: verminderde prestaties op aandachts-, geheugen;, en visuospatiële taken - Gebrek aan initiatief en motivatie - Verzwakking van gevoelsleven en libido - Problemen met spontane emotionele expressies en met waarnemen van dergelijke expressies bij anderen
27
Parkinson - behandeling
Geen genezing mogelijk, wel symptoombestrijding: - Fysiotherapie, motorische training  lichaamsbeweging verhoogt dopamine - Farmacologisch: verhogen dopamine - Induce stamcellen in de basale ganglia om daar te groeien - Diepe brein stimulatie
28
Dementie
Cognitieve achteruitgang ten opzichte van eerder, geeft beperkingen in het onafhankelijk dagelijks functioneren Soorten afhankelijk van vermoedelijke oorzaak - Opstapaling defecte eiwitten (tau of alfa synuclein) - Vasculaire problemen o Hangt samen met cerebrale arteriosclerose o Beschadigde cerebrale bloedvaten
29
Degenratieve dementie
Primaire aandoening van het centrale zenuwstelsel (alzheimer)
30
Alzheimer - Seniele plaques
(ook wel amyloïde plaques): concentratie van amyloïd (proteïne dat normaal niet in hersenen voorkomt) omgeven door resten van gedegenereerde neuronen; voornamelijk in cerebrale cortex (niet specifiek Alzheimer)
31
Alzheimer - neurofibrillaire "tangles"
spiraalvormige kluwens van neurofibrillen (onderdelen van neuronen); voornamelijk in cortex en hippocampus (Alzheimer, maar ook Parkinson, Down, andere dementieën)
32
Alzheimer - corticale atrofie
(vooral verlies van dendrieten); voornamelijk in temporale, pariëtale, en – in mindere mate – frontale associatiecortex, alsmede in limbische cortex
33
Alzheimer - grootste beschadigingen in
Achterste corticale associatiegebieden o Posterior pariëtaal - geheugenverlies voor ruimtelijke locaties; ruimtelijke desoriëntatie; constructieve apraxie o Inferior temporaal - problemen met herkennen voorwerpen en personen, problemen met herinneren namen en gezichten o Paralimbische cortex, vooral entorhinale cortex (vormt verbinding tussen hippocampus en neocortex); problemen met korte en lange termijn geheugen, met name episodisch geheugen) o Primaire motorische en sensorische cortexgebieden blijven aanvankelijk relatief gespaard
34
Alzheimer - bijkomende problemen
- Concentratiestoornissen; allerlei problemen met informatieverwerking; problemen met plaats, datum, tijd, temporele volgorde; problemen met benoemen van objecten (anomie) - Vervlakking van affect, wanen, angsten, obsessies, persoonlijkheidsveranderingen - Slaapstoornissen, verstoord dag- en nachtritme - Uiteindelijk totaal verlies van motorische controle, cognitieve functies (taal, geheugen, ruimtelijke oriëntatie), en persoonlijke identiteit
35
Slaapstoornissen
berusten merendeels op functionele stoornissen van slaapregulatiecentra in hersenstam, waardoor dissociaties ontstaan tussen bewustzijnsniveau, waarneming, en motoriek
36
Narcolepsie
overmatig slapen, kortdurende slaapaanvallen overdag - Verlies van neuronen in hypothalamus die peptide neurotransmitter hypocretine (orexin) maken - Allel van HLA-DBQB1 gen op chromosoom 6 betrokken (immuunsysteem) - Begint meestal tussen 10-20 jaar oud
37
Narcolepsie - symptomen
o Slaapaanval overdag (kortdurend) o Kataplexie: plotselinge verslapping van alle skeletspieren en verlies van reflexen, met in elkaar zakken als gevolg - Men blijft bij bewustzijn maar kan zich niet bewegen - Bevorderd door emotie en opwinding - Kataplexie is waarschijnlijk een aanval van REM slaap o Slaapparalyse: periode van verlamming tijdens overgang van slapen naar waken -> men is wakker maar verkeert nog in toestand van verlamming die bij de REM-slaap hoort o Hypnagoge hallucinaties: episoden van (meestal angstaanjagende) auditieve, visuele, of tactiele hallucinaties tijdens overgang van waken naar slapen of omgekeerd, waarbij men bij bewustzijn is
38
Insomnia
Verstoring van normale slaapcyclus, waardoor minder REM-slaap Insomnia kan vergezeld gaan van allerlei symptomen o Nachtmerries (REM-slaap) of Nachtangsten (NREM-slaap) o Slaapwandelen o Tandenknarsen o Spontane beenbewegingen (‘’restless leg’’ syndroom) o Slaap apnoe: obstructie of stoppen van de ademhaling tijdens slaap, met als gevolg wakker worden