HC.3 - Perinatale pathologie en obductie kind Flashcards

(38 cards)

1
Q

Wat is de perinatale periode?

A

22 weken zwangerschap tot 23 dagen post partum
- Bij onbekend termijn: > 500 gr en/of > 25 cm kruin-hiellengte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke placenta pathologie komen het meest voor?

A

Insufficiëntie, terminale villus deficiëntie, PE, solutio, intra-uteriene infecties, chronisch histiocytaire intervillositis en navelstrengproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn kenmerken van de placenta?

A
  • Maternaal cotelydonen, foetaal vliezen
  • Zuurstofvoorziening door kleine afstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doet de patholoog?

A
  • Perinatale audit (MDO)
  • Onderzoek placenta
  • Obductie foetus of neonaat
  • Onderzoek weefsel voor behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

oorzaken perinatale sterfte

A
  • prematuriteit
  • dysmaturiteit
  • aangeboren afwijkingen
  • placenta afwijkingen
  • infecties
  • lage APGAR score
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn kenmerken van chorio-amnionitis?

A
  • Neutrofiele granulocyten
  • Opstijgend: bacterieel uit geboortekanaal
  • Hematogeen/transplantair: TORCHES
    -> premature geboorten en PPROM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent deformatie en malformatie?

A

Deformatie: verandering van vorm
Malformatie: onjuiste ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat gebeurd er met de afstand tussen maternaal en foetaal bloed tijdens de zwangerschap

A

wordt kleiner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke compensatiemechanismen zijn er bij placenta pathologie

A
  • versnelde rijping placenta
  • niet fysiologische erythroblastosis -> onrijpe erytrocyten die nog kernen bevatten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat wordt in een normale a terme placenta gezien

A
  • intervilleuze ruimten (maternaal)
  • chorionvlokken (foetaal)
  • trofoblasten
  • vasculosynctiële membranen
  • fibrine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

placentaire insufficientie

A
  • te laag gewicht van de placenta
  • leidt tot intra-uteriene groeiretardatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

chorioamnionitis

A
  • opstijgende infectie
  • ontsteking van de vliezen
  • treedt met name op bij PROM
  • kan premature geboorte als gevolg hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

funisitis

A
  • opstijgend
  • ontsteking van de navelstreng
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

transplacentair intra-uteriene infecties

A
  • villitis
  • torch complex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pre-eclampsie

A
  • hypermature villi
  • vaten liggen al vroeg perifeer en de vasculosynctiële membranen zijn aanwezig op het moment dat dit nog niet hoort
  • vergroot contact tussen bloed moeder en foetus
  • infarcten, atherose spiraalateriën (klein lumen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Terminale villus deficiëntie

A
  • intrinsiek onvermogen van de placenta tot rijping
  • wordt vaak gezien bij maternale diabetes mellitus
  • syncytioblast blijft rondom de vlok zitten, waardoor het contactoppervlak kleiner wordt en de afstand voor diffusie groter
  • histologisch beeld: geen vaten, geen vasculosyncitiële membranen en erytroblasten
  • placenta bevat oedeem
17
Q

solutio placentae

A
  • vroegtijdig loslaten van de placenta van de uteruswand
  • acuut en levensbedreigend probleem
  • sectio moet plaatsvinden -> circulatie foetus verstoord
18
Q

welke navelstrengproblemen zijn er

A
  • navelstrengomstrengeling
  • knoop in de navelstreng
  • prolaps van de navelstreng
19
Q

chronische histiocytaire intervillositis

A
  • reactie van de maternale macrofagen tegen de placenta wat een histiocytaire ontsteking geeft tussen de villi
  • het lijkt een maternopaternale immuunrespons
  • 80% herhalingskans
  • macrofagen verstoren de gaswisseling
  • geeft een hoge kans op IUGR en IUVD
20
Q

Wat zijn kenmerken van COVID 19 histiologie?

A

het virus kan de syncytiotrofoblasten infecteren. dit kan leiden tot necrose van de trofoblasten en een infiltraat met histiocyten en fibrine.

-> kan leiden tot IUGR of IUVD

21
Q

gevolgen van prematuriteit

A
  • hyaliene membraanziekte (RDS)
  • bronchopulmonale dysplasie (BPD)
  • necrotiserende enterocolitis (NEC)
  • retinopathie (ROS)
  • germinale matrix
  • intraventriculaire hersenbloedingen
22
Q

Wat zijn kenmerken van het respiratoir distress syndroom?

A
  • meest frequente oorzaak van respiratoire insufficiëntie en kan eindigen in bronchopulmonale dysplasie
  • Door gebrek aan surfactant. normaal ontstaat bij de geboorte een stressrespons voor de baby waardoor er veel cortisol aangemaakt wordt en de surfactantproductie gestimuleerd wordt
  • Eosinofiele hyaliene membranen in alveoli & fibrine
  • 60% van neonaten < 28 weken
  • Risicofactoren: sectio, diabetes, mannen, gemelli
23
Q

Wat zijn complicaties en behandelingen van RDS?

A

Bronchopulmonale dysplasie en retinopathie van prematuriteit
-> maternale corticosteroiden bij verwachte vroeggeboorte, surfactant inhalatie postnataal

24
Q

hoe wordt de klinische diagnose BPD gesteld

A

als het kind extra zuurstofbehoefte heeft op of na 28 dagen postpartum

25
wat wordt histologisch gezien bij BPD
vermindering aantal alveoli met een relatief onrijp beeld van het longparenchym. grote simpele alveolaire structuren en verlies alveolaire septa -> dit verminderd het oppervlak voor gaswisseling en vormt een emfyseemachtig beeld.
26
Waardoor ontstaat retinopathie van prematuriteit?
Door relatieve hyperoxie buiten de uterus kan de bloedvaatvorming in de retina verstoord raken
27
Wat zijn kenmerken van necrotiserende enterocolitis?
- darmontsteking In terminale ileus, coecum en colon ascendens - dit beeld ontstaat vaak een tot twee weken na de geboorte - Bij 10% neonaten < 1500 gram - 10 tot 25% mortaliteit - Door ischemie, bacteriële colonisatie en enterale voeding
28
Hoe ontstaat necrotiserende enterocolitis?
het pathologische beeld toont necrose, ulceratie en pneumatosis intestinalis.
29
waar kan de ontsteking bij NEC tot leiden
- perforatie - peritonitis - sepsis - hoog risico op overlijden
30
behandeling NEC
- Preventie met moedermelk - Conservatief - Operatieve resectie (20-60%)
31
wat is een probleem bij vroeggeboorte
de melkproductie is nog minder op gang gekomen
32
Wat zijn mogelijke gevolgen van aangeboren afwijkingen?
- Hartafwijkingen - Nierafwijkingen - Diafragma afwijkingen (leidend tot respiratoire insufficiëntie) - Zeldzame congenitale tumoren
33
Wat zijn voorbeelden van primaire longaandoeningen?
- Surfactant deficiëntie -> alveoli zit vol roze eiwit - Alveolaire capillaire dysplasie (minder alveolaire capillairen, zowel arterien als venen naast bronchi) - Pulmonale hypertensie (verdikte arteriole vaatwand)
34
alveolaire capillaire dysplasie
- er is een probleem met de ontwikkeling van de bronchiaalboom en vaatvoorziening - er is een verstoorde verdeling van de bloedvaten, deze liggen te centraak in de alveolaire septa - hierdoor liggen ze ver weg van de alveoli en wordt de diffusie bemoeilijkt
35
Wat is het sudden infant death syndroom?
Wiegendood: plotseling overlijden van een kind van > 28 dagen en < 1 jaar oud waarvan de oorzaak onduidelijk blijft na grondig onderzoek - Inclusief complete obductie, analyse van overlijdensplaats en review door klinisch geneticus
36
Hoe vaak komt het sudden infant death syndroom voor?
13 per jaar - Afname door back to sleep campagne
37
Wat zijn risicofactoren voor het sudden infant death syndroom?
- Omgeving: buikslapen, co-sleeping, hyperthermie zacht slaapoppervlak - Ouders: jonge leeftijd, roken/drugs, weinig perinatale zorg, lage socio-economische status, veel kinderen in korte tijd - Kind: (ex)prematuur, mannen, meerlingen, SIDS bij broertje/zusje, voorafgaande respiratoire insufficiëntie, hersenstamafwijkingen
38
Wat zijn de bevinden bij postmortaal onderzoek na SIDS?
- 10% verklaring: luchtweginfectie (50%), congenitale afwijkingen of metabole aandoeningen -> sudden death infantcy (SUDI) - Vaak alleen niet specifieke afwijkingen zoals petechiën (80%) of longoedeem